Het landschappelijk bodemonderzoek duidde op de aanwezigheid van een licht aangetaste postpodzol bij boringen B1 en B3. De oorspronkelijke oppervlakkig ontwikkelde E-horizont werd door de tuinenaanleg en humeuse aanrijking verweerd en verstoord. Deze verstoring blijft echter aan de toplaag beperkt. Deze boringen tonen een bijzonder bodemtype binnen het onderzoeksgebied en, gezien het type verstoring, duiden op een sterk steentijdpotentieel. Boring B4 toont een matig ontwikkelde bodemopbouw en gezien de verstoringsgraad (beperkt aan de Ah-horizont) kan deze boring als matig gepreserveerd beschouwd worden. In het geheel toont het onderzoeksgebied een atypisch en quasi-intact bodemopbouw, met uitzondering van boring B2 waar een A-C bodemopbouw zichtbaar is.
Bij het verkennend archeologisch booronderzoek werden geen directe indicatoren voor de aanwezigheid van een steentijdartefactensite (lithische artefacten of verkoolde hazelnootschelpen) aangetroffen.
Het archeologisch onderzoek met ingreep in de bodem bracht zes archeologische sporen aan het licht, namelijk vier greppels en één (mogelijks twee) kuil(en). Enkel de kuil S7 bevatte vondstmateriaal die deze in de metaaltijden situeert. De greppels bevatten geen vondstmateriaal en bleven ongedateerd.