De kans op het aantreffen van goed bewaarde in situ steentijd vindplaatsen is laag, op basis van de landschappelijke en hydrologische context. De zones met een goed bewaarde begraven horizont bevinden zich ter hoogte van een natte beekvallei, met een hoge grondwatertafel. Vermoedelijk waren deze locaties zeer ongunstig voor prehistorische occupatie en dus ook voor het aantreffen van prehistorische vondstenclusters. In de overige zones is de bodem vaak slecht ontwikkeld als gevolg van de oppervlakkige aanwezigheid van zware kleiige afzettingen. Vaak is de bodem diep verstoord door de vorming van relatief dikke ploeglagen.
Tijdens Fase 1 werd enkel de zone op het lijnvormig tracé aan de Klerkenstraat ter hoogte van huisnummer 90 en het perceel ter hoogte van het kruispunt van de Klerkenstraat en de Galgestraat onderzocht door middel van een proefsleuvenonderzoek. De overgrote meerderheid van de sporen waren bomkraters, relicten uit de Eerste Wereldoorlog. Er kwamen slechts weinig archeologisch relevante sporen aan het licht, met uitzondering van enkele greppels en een ondiepe erosiegeul/ondiepe greppel waarin handgevormd aardewerk werd ingezameld en daarmee in de late ijzertijd/vroeg-Romeinse tijd kon gesitueerd worden.