De aangetroffen sporen kenmerken zich allen in het vlak door een afgeronde sleutelgatvorm met een min of meer noordwest-zuidoost oriëntatie. De lengte varieert tussen ca. 0,60 m tot maximaal 1 m en de breedte maximaal 0,40 m. Met uitzondering van 1 spoor vertonen alle sporen aan één uiteinde een hoefijzervormige aflijning met in situ verbrande leem. Spoor 1.4 is aan beide uiteinden voorzien van een hoefijzervormige aflijning met in situ verbrande leem. De rest van de opvulling wordt gekenmerkt door een vrij homogene donkerbruine opvulling met aanwezigheid van brokken steenkool en verbrande leem.
In doorsnede kenmerkt de stookkuil zich door een ondiepe komvormige kuil met een maximale diepte van ca. 0,20m –mv. Het ovendeel heeft een eerder trogvormige doorsnede met een min of meer vlakke bodem. De maximale diepte bedraagt ca. 0,20m –mv. In de opvulling werden, met uitzondering van brokken steenkool en verbrande leem, er geen archeologische vondsten aangetroffen.
Na het reinigen bleken de fragmenten steenkool meer bepaald afkomstig te zijn van eierkolen of extraciet, samengeperste fijnkolen en kolengruis en dateren dus uit de 20ste eeuw. Op één ervan bleek nog aan een zijde een letter “N” leesbaar wat zou verwijzen naar het mijnbouwbedrijf Oranje-Nassau opgericht in 1899.
De aangetroffen sporen wijzen ongetwijfeld op de aanwezigheid van artisanale activiteiten binnen het onderzoeksgebied. De aangetroffen structuren kunnen op basis van vorm en de aanwezigheid van steenkool en verbrande leem zonder twijfel in verband gebracht worden met kleine veldovens.
Op basis van de aanwezigheid van steenkool en dan meer bepaald eierkolen, kunnen de structuren gedateerd worden tussen het einde van de 19de en de eerste helft vaan de 20ste eeuw. Op de kaart van Ferraris wordt onmiddellijk ten zuidwesten van het onderzoeksgebied een “Moulin a poudre” aangeduid, nl. een poedermolen voor de productie van buskruit. De gebouwen van de molen blijven op historische kaarten aangeduid tot in de late 19de eeuw.