Het proefsleuven onderzoek bestond uit 54 sleuven verspreid over 8 deelgebieden. Met deze sleuven werd een voldoende dekkingsgraad bekomen en werd voldoend inzicht in het sporenbestand verworven. In drie van de vier deelgebieden werden voornamelijk sporen van veenwinning en postmiddeleeuwse landinrichting herkend. In een kleinere zone ter hoogte van de vaart werden sporen van bewoning en baksteenproductie herkend. Het betrof de funderingen van twee bakstenen gebouwen, de restanten van minstens drie baksteenovens en verschillende puinpakketten van bouwkeramiek.

Rond de bakstenen gebouwen en de baksteenovens werd een zone afgebakend voor verder onderzoek in de vorm van een vlakdekkende opgraving.

Er werd geopteerd om de sporen van veenwinning niet op te nemen in de opgravingszone. Het verder onderzoeken van deze sporen is bijzonder intensief en kostelijk ten opzicht van de archeologische kennis die ze opleveren. Wel werd tijdens het proefsleuvenonderzoek beslist om deze sporen steekproefsgewijs te onderzoeken. Hierbij werd systematisch naar dateerbaar vondstmateriaal gezocht op en in de veenwinningskuilen. De ontgravingsdiepte werd vastgesteld met profielputten, en de omvang van kuilen met kijkvensters en verdiepte vlakken. Op twee locaties waar een intacte veensequentie werd vastgesteld zijn stalen genomen voor botanisch onderzoek.
Opdat het proefsleuvenonderzoek niet het gewenste, dateerbare vondstmateriaal opleverde werd een aanvullende cartografische studie gedaan die deze activiteiten grotendeels dateert in de middeleeuwen en voor de 15de eeuw.