Op basis van het landschappelijk booronderzoek wordt het potentieel op het aantreffen van (grotendeels) intacte prehistorische artefactensites laag ingeschat.
De eerste fase van het proefsleuvenonderzoek bracht vier sporen aan het licht, waarvan drie antropogene sporen en een natuurlijk spoor. De antropogene sporen betreffen een greppel en twee kuilen. Het ontbreken van vondsten maakt dat de sporen niet met zekerheid gedateerd kunnen worden. De greppel lijkt zeer waarschijnlijk een recente afwaterings- of drainagegreppel te zijn. De rechthoekige kuilen zijn op basis van het voorkomen van steenkool in hun vulling als postmiddeleeuwse te duiden. Het is niet meteen duidelijk wat de functie van de sporen is. Er is dan ook geen archeologische site op het terrein aanwezig. Het ontbreken van archeologisch interessante sporen en de ondiepe bewaring van de aanwezige (postmiddeleeuwse) sporen zou te wijten kunnen zijn aan vergravingen waaraan de bodem onderhevig is geweest. Het ontbreken van sporen kan ook verklaard worden vanuit het niet voorkomen van een archeologische vindplaats op het terrein, want het is niet waarschijnlijk dat eventueel aanwezige diepe nederzettingssporen, zoals bijvoorbeeld waterputten of beerputten, volledig weg gegraven zijn.