Tijdens het landschappelijk booronderzoek werden behalve verstoorde of gestuite boorprofielen twee profieltypes aangeboord: een profiel met de moederbodem meteen onder de toplaag en een profiel waarbij tussen de moederbodem en de toplaag colluvium was te zien. Zowel de top van het colluvium, als de top van de laat-pleistocene, eolische sedimenten gelden als archeologisch leesbare niveaus. Op het terrein werd echter duidelijk dat de zones moeilijk te onderzoeken zijn met de graafmachine. De onderzoekssituatie is onveilig voor zowel het verkeer op de N253 als de uitvoerders van het veldwerk. Daarnaast bestaat het grootste gedeelte van het gebied uit een strook met een maximaal te onderzoeken breedte van 6 à 10 m. De kosten tegen de kenniswinst afwegend is dergelijk vervolgonderzoek niet te verantwoorden. De uitzondering vormt de noordelijke helft van deelgebied 1, waar nog een strook van 20 m beschikbaar is en op veilige afstand van de talud kan worden gewerkt. Hiervoor wordt een nieuw programma van maatregelen opgesteld. De zuidelijke helft van deelgebied 1, alsook de andere deelgebieden worden vrijgegeven voor verdere ontwikkeling. Gelet op de uitgevoerde onderzoeken om de steentijdverwachting na te gaan, is de aanwezigheid van een prehistorische site weinig waarschijnlijk. Echter kan er zéér lokaal nog een steentijdvindplaats worden aangetroffen die bij de voorgaande onderzoeken niet werd gedetecteerd.
Het proefsleuvenonderzoek ter hoogte van deelgebied 1 (= onderzoekszone) aan de Nijvelsebaan te Bertem leverde 8 archeologische sporen op. De sporen zijn te interpreteren als bewoningssporen en betreft mogelijk paalkuilen, een greppel, een brandspoor en overige kuilen. Op basis van het (beperkt) vondstmateriaal en de baksteenspikkels in de vulling van de sporen, kunnen de sporen voorlopig in de Romeinse of vroeg middeleeuwse periode gedateerd worden.