Naar aanleiding van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een woonverkaveling en na een positief vooronderzoek, vond binnen het plangebied een vlakdekkende opgraving plaats.
Het terrein loopt lichtjes op naar het noord(westen) toe, van 18,88m +TAW in het zuiden naar 19,48m +TAW in het noorden. Het vlak werd aangelegd in de C‐horizont op een diepte van ca. 60cm beneden maaiveld.
De acht profielen binnen het plangebied kennen een gelijkaardige opbouw. De toplaag is de Ap‐horizont of bouwvoor. De bouwvoor is circa 20 tot 40cm dik en donkerbruingrijs van kleur. Het vlak werd steeds aangelegd in de natuurlijke moederbodem, de C‐horizont. Tussen de Ap‐ en de C‐horizont bevindt zich telkens een humeuze verrommelde laag. In deze laag zijn restanten van A‐, E‐ en B‐horizont te onderscheiden. De originele bodemopbouw werd op zijn kop gezet (waarschijnlijk) tijdens de aanplant van het mastbos.
Tijdens de opgraving zijn in totaal 308 individuele sporen geregistreerd. Het merendeel van de archeologische sporen bestaat uit paalkuilen. Daarnaast werden enkele kuilen, spitsporen en een greppel aangetroffen. De overige sporen bestaan uit natuurlijke en recente verstoringen. De datering van de sporen is vooralsnog niet te achterhalen, noch kan er een indicatie gegeven worden. Dit door de afwezigheid van vondstmateriaal en duidelijke structuren. De paalkuilen werden verspreid over het plangebied aangetroffen, er kan geen duidelijke plattegrond herkend worden in de verspreiding van deze paalkuilen. Ook de kuilen lagen verspreid over het plangebied.
Er werd slechts één enkele vondst aangetroffen, met name in een paalkuil. Het betreft een scherf oxyderend gebakken aardewerk.
Tijdens het proefsleuvenonderzoek werden twee structuren aangeduid. Deze werden niet meer herkend tijdens de opgraving.