Tijdens het landschappelijk bodemonderzoek kon worden aangetoond dat de bodembewaring slechts matig is en er geen (begraven) paleobodem aanwezig is. Intacte steentijd artefactensites worden dan ook niet meer op het terrein verwacht.

Tijdens het proefsleuvenonderzoek werd vastgesteld dat de bodemopbouw op het terrein over het algemeen matig goed bewaard was met een Bir-horizont tussen de Ap-horizont en de Chorizont. Hier en daar kwamen verspreid over het terrein recente verstoringen voor, waaronder in het noordoosten van het terrein. Er werden slechts twee postmiddeleeuwse sporen aangetroffen, m.n. een (plant)greppel nabij een nog bestaande perceelgrens en een grote kuil waarin een steengoedfragment aangetroffen werd. Verder werden enkel natuurlijke verkleuringen van bioturbatie of mogelijk spitsporen in het vlak vastgesteld. Er werden drie losse vondsten aangetroffen bij de aanleg van het vlak. Deze werden allemaal, in combinatie met de aard van de sporen, als hoogstwaarschijnlijk postmiddeleeuws gedateerd.