Het onderzoeksgebied bevindt zich op een oude getijdengeul met een kreekruggrond tot gevolg. Na het opvullen van de getijdengeul ontstond een droge en stabiele zone. Dit werd versterkt door het aanleggen van de Middellandpolders vanaf de 11de eeuw. Dit betekent dat voor de 11de eeuw het onderzoeksgebied deel uitmaakt van een getijdengeul met actieve processen van erosie en uitschuring.
Op basis van het proefsleuvenonderzoek kan worden besloten dat er weinig archeologische resten aanwezig zijn binnen het studiegebied. De schaarse archeologische resten kunnen voornamelijk in de late middeleeuwen, postmiddeleeuwen of Eerste Wereldoorlog worden gedateerd. Het gaat om enkele greppels, kuilen en inslagkraters.