De archeologische opgraving werd vroegtijdig beëindigd naar aanleiding van een aangepaste werkwijze.
Tijdens de opgraving werden slechts enkele sporen (greppels, paalsporen, kuilen) aangesneden. Wanneer deze onderzoeksresultaten geconfronteerd worden met de resultaten van het proefsleuvenonderzoek (ter hoogte van werkput 11) kan nagenoeg geen kenniswinst bekomen worden betreffende de
aangesneden sporen. De sporen blijven in situ zitten.
Gezien de vroegtijdige beëindiging van de opgraving, kan slechts gesteld worden dat er in het zuidelijk deel van zone 1, sporen zijn aangesneden die slechts algemeen in de late middeleeuwen gesitueerd kunnen worden, meer bepaald in de 13de-15de eeuw.