Naar aanleiding van de ontwikkeling van een industriezone werd op een terrein van 10.8 ha metaaldetectie en een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd.
De metaaldetectie-survey leverde vondsten op uit de slag van Oudenaarde: musketkogels, een kanonskogel en onderdelen van de uitrusting van de soldaten en van hun wapens.
Het proefsleuvenonderzoek leverde sporen en/of vondsten uit diverse periodes op:
Uit de prehistorie: vuursteenartefacten, meestal in secundaire contexten (natuurlijke depressies, ploeglaag of jongere sporen). De helft ervan zijn werktuigen, de overige zijn niet-geretoucheerde debitageproducten. Op basis van de werktuigen wordt dit materiaal als neolithisch gedateerd. Verschillende vondsten wijzen naar het laat- of finaal-neolithicum. Ook een aantal scherven verschraald met silexgruis en twee scherven met touwindrukken in secundaire context aangetroffen, hebben eenzelfde datering.
Sporen:
Uit het finaal-neolithicum (2470- 2290 BC) dateert één kuil met 2 klokbekers en een afslag van een gepolijste bijl.
Uit de metaaltijden dateren een aantal kuilen. Eén kuil werd volledig opgegraven tot 2,36 m onder maaiveld en dateert basis van een 14C-datering in de vroege bronstijd gedateerd worden (1880 – 1620 BC).
Een tweede kuil leverde aardewerk uit de late bronstijd tot vroege ijzertijd.
Twee mogelijke kringgreppels, een gracht, kuilen en paalkuilen dateren op basis van vulling ook in de metaaltijden.
Uit de Romeinse periode dateert één (mogelijks nog een tweede) crematiegraf. In de natuurlijke depressies werden een aantal scherven Romeins aardewerk aangetroffen.
Sporen uit de middeleeuwen ontbreken volledig, er werd enkel aardewerk aangetroffen uit deze periode in de natuurlijke depressies.
Na de middeleeuwen: De slag bij Oudenaarde (1708). De studie van de kogels toonde aan dat er iets meer kogels van niet-Franse origine zijn teruggevonden dan van Franse origine. Een kanonskogel is afkomstig van een Frans kanon. Daarnaast zijn er ook een aantal wapen-gerelateerde objecten teruggevonden.
Uit de 17de – 20de eeuw: verschillende kuilen uit de militaire sfeer: een cluster kuilen met een zigzagpatroon, een tweede cluster kuilen georiënteerd volgens verschillende parallelle assen met vondsten uit 17de en 18de eeuw, een derde met een aantal militaire kampementsporen en een vierde groep kuilen is meer zuidelijker gelegen.
WOI: vondsten, bominslagen en sporen, waaronder kleine, ondiepe kuilen waar stro in gelegen heeft. De vondsten wijzen op de aanwezigheid van
Amerikaanse soldaten.
Auteurs: Lemay, Nancy
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Beschrijving:
De kuil is ovaalvormig, en was zeer ondiep bewaard. Op de bodem lag een volledige klokbeker en een groot deel van een tweede kleinere beker. Ze verkeren in
een vrij slechte bewaringstoestand. In de vulling zat ook een afslag van een gepolijste bijl. Er zijn geen aanwijzingen voor menselijke resten in de kuil gevonden. Op basis van twee
houtskooldateringen wordt de kuil tussen 2470 – 2290 BC gedateerd.
Beschrijving:
Een kanonskogel is afkomstig van een Frans kanon dat kogels afschoot van 12 pond. De auteurs vermoeden dat de kogel afgevuurd werd door de Franse batterij opgesteld te Mullem om de aanval van Rantzau tegen te houden.
Beschrijving:
De studie van de kogels toonde aan dat er iets meer kogels van niet-Franse origine zijn teruggevonden dan van Franse origine. Op basis van de spreidingskaart van de pistool/karabijn/pistoolkogels stellen de auteurs géén opvallende bevindingen vast. Enkel zien ze dat de Franse kogels eerder afwezig zijn op het noordelijke deel van het
onderzoeksgebied. Voor de rest zijn er geen clusters waarneembaar: zowel de pistoolkogels als de andere kogels komen vrij verspreid voor over het volledige onderzoeksgebied. Volgens de historische bronnen was bij de genoemde acties ter hoogte van Bruwaan Noord hoofdzakelijk ruiterij betrokken. Het iets hogere aantal pistoolkogels kan hierdoor verklaard worden. De auteurs vermoeden dat de vondsten te linken zijn met de gevechten tussen de ruiterij van Rantzau en Biron, maar mogelijk ook van de aanwezigheid van de
troepen van Natzmer die in deze zone waren opgesteld.
Beschrijving:
Op het zuidelijke deel van het terrein werden een aantal clusters waargenomen met kuilen uit de metaaltijden. Eén kuil werd volledig opgegraven. De kuil was tot 2,36 m onder het huidige maaiveld bewaard. Het bovenste deel was rond met vrij rechte wanden, het onderste gedeelte van de kuil bestond uit een smalle rechthoekige kuil. Het spoor kon op
basis van een 14C-datering in de vroege bronstijd gedateerd worden (1880 – 1620 BC). De auteurs zien verschillende paralellen met de zogenaamde fosses à profil en Y-V-W uit Frankrijk en de Schlizgruben uit Duitsland. Dit type kuil komt vooral voor in het mesolithicum en neolithicum, maar er zijn ook voorbeelden uit de metaaltijden gekend. De precieze functie van de kuilen blijft onduidelijk.
Een tweede kuil leverde in het grondvlak vrij veel aardewerk op, te dateren in de late bronstijd tot vroege ijzertijd. De kuil zelf werd nog niet verder onderzocht. Het duidt erop dat er mogelijk verschillende fasen aanwezig zijn binnen de sporen uit de metaaltijden.
Er werden op andere plaatsen nog een aantal kuilen en paalkuilen aangesneden die op basis van hun vulling voorlopig ook in de metaaltijden worden gesitueerd. Het aantal sporen is vrij beperkt en de sporen zijn in vlak vondstenarm.
Beschrijving:
De bominslagen clusteren zich in twee grote groepen op het noordelijke en centrale gedeelte van het onderzoeksterrein. Daarnaast zijn er ook kleine, ondiepe kuilen waargenomen. Er zijn aanwijzingen dat in sommige kuilen stro op de bodem lag. De vondsten wijzen op de aanwezigheid van Amerikaanse soldaten. De auteurs vermoeden dat het gaat om zeer tijdelijke schutterspostjes. De spreiding van de kuilen loopt gelijk met deze van de bominslagen. De meeste kuiltjes zijn zeer ondiep bewaard. De vondsten en sporen kaderen binnen de laatste dagen van de oorlog. In deze fase drijven Franse soldaten Duitse troepen terug achter de Schelde met de hulp van twee Amerikaanse divisies. Waarschijnlijk zijn er enerzijds sporen en vondsten te vinden van de fase dat er zich Duitse soldaten op het terrein bevinden, en anderzijds ook van de fase dat Amerikaanse troepen aanwezig zijn op het terrein.
Beschrijving:
Tijdens het proefsleuvenonderzoek werd één crematiegraf aangetroffen, mogelijks ook een tweede. Verder onderzoek zal duidelijkheid geven.
Beschrijving:
Een eerste cluster bestaat uit kuilen met een zigzagpatroon. Het gaat om smalle, langwerpige kuilen die heel ondiep bewaard zijn. Op basis van de layout veronderstellen de auteurs een militaire functie naar analogie met gekende loopgraven of linies uit de postmiddeleeuwen met zigzagpatronen.
Een tweede cluster bestaat uit een aantal gelijkaardige kuilen als de eerste cluster. Alleen is hier geen zigzagpatroon te herkennen, maar zijn de kuilen georiënteerd volgens verschillende parallelle assen. Verschillende kuilen werden onderzocht. De vondsten dateren de kuilen in de 17de of 18de eeuw.
Een derde cluster bestaat uit een aantal militaire kampementsporen. Op basis van het type kampspoor en de vondsten denken de auteurs aan een dating in de 17de of 18de eeuw. Een vierde groep kuilen uit de post-middeleeuwen is meer zuidelijker gelegen. In één kuil heeft vermoedelijk een houten wand gestaan.
Beschrijving:
Het overgrote deel bevindt zich in secundaire contexten zoals het opvullingspakket van verschillende natuurlijke depressies, de ploeglaag of in jongere sporen. De artefacten in de depressies bevinden zich niet meer in situ, gezien ook jongere vondsten uit dezelfde niveaus worden aangetroffen.
Naast de hoeveelheid vondsten, valt volgens de auteurs op dat de helft ervan uit werktuigen bestaat. De overige fragmenten zijn niet-geretoucheerde debitageproducten. De beperkte hoeveelheid (micro)klingen in vergelijking met afslagen valt de auteurs hierbij op. Verder ontbreken kernen volledig en zijn ook verfrissingselementen uiterst zeldzaam. Op basis van de werktuigen leiden de auteurs af dat de assemblage duidelijk neolithisch is en dat ze op het eerste zicht relatief homogeen lijkt, rekening houdend
met het feit dat de meeste vondsten uit secundaire contexten stammen. Verschillende vondsten wijzen volgens hen op een mogelijke datering in het laat- of finaal-neolithicum.