is aangeduid als gebied geen archeologie, gewestelijk Gebied 9440
Deze aanduiding is geldig sinds
Naar aanleiding van een nieuwbouwproject gelegen aan de Gasthuisstraat 15-23 te Poperinge voerde BAAC Vlaanderen een archeologische opgraving uit. De bestaande bebouwing is gesloopt in functie van de inrichting van de twee appartementsgebouwen met ondergrondse parkeergarage. Deze opgraving is het vervolgonderzoek op de archeologische prospectie van 2015. Het proefsleuvenonderzoek en de opgraving waren noodzakelijk gezien de ligging van het terrein in de historische kern van Poperinge en langs het tracé van een Romeinse heirbaan.
De resultaten zijn opvallend en divers. Ze tonen een evolutie van zowel residentiële als ambachtelijke zones binnen het plangebied. De oudste menselijke activiteit binnen het onderzoeksterrein situeert zich in de overgang van de volle naar de late middeleeuwen. Kenmerkend hieraan is de vrij intensieve exploitatie van het landschap. De belangrijkste ingreep was de inbedding van de Bommelaarsbeek vanaf de 13de eeuw.
Een greppelsysteem ontwaterde het plangebied tussen de 12de en 14de eeuw. Diverse mestkuilen wijzen enerzijds op het lokaal stallen of beweiden van vee. Anderzijds valt het niet uit te sluiten dat de mestkuilen (ook) verband hielden met de eerste ambachtelijke activiteit binnen het plangebied, zijnde textielnijverheid en brandstofproductie. Ook de aanwezigheid van één of twee veldovens kunnen vermoedelijk worden gelinkt aan de eerste ambachtelijke activiteiten in deze periode.
Het terrein werd diverse malen opgehoogd waarna in de loop van de 14de eeuw de eerst structurele bebouwing langs de Gasthuisstraat ontstond. Tegelijk ontwikkelde zich langs de Bommelaarsbeek een ambachtelijke zone die uit minstens zes tot zeven ovens bestond. Aardewerkvondsten dateren de ovens tussen de late 13de tot begin 15de eeuw, een periode waarin het terrein steeds meer deel ging uitmaken van het stedelijke weefsel van Poperinge.
In de 15de tot 16de eeuw voorzagen ze de eerste steenbouwfase van een uitbreiding met enkele gootstenen richting de Bommelaarsbeek, gecombineerd met de inrichting van twee nieuwe ovencomplexen. Gezien de slechte bewaringstoestand van de ovens kon de onderlinge relatie niet worden achterhaald. Hoogstwaarschijnlijk bestaat er een grote mate van continuïteit tussen beide complexen en de ovens uit de 13de eeuw tot 15de eeuw. Over de functie van de verschillende ovens is weinig geweten. Vermoedelijk houden ze verband met de productie van gerst om te brouwen. Historische gegevens wijzen dan weer op de aanwezigheid van een zoutziederij binnen het onderzoek domein.
Vanaf de nieuwe tijd werd het onderzoeksterrein intens bebouwd zowel langs de Gasthuisstraat als langs de definitief ingebedde Bommelaarsbeek. De 20ste-eeuwse bouwfase was vrij intens met de oprichting van een fabrieksgebouw met natuurstenen vloerniveaus en goten.
In totaal zijn er 2247 scherven aardewerk gevonden, voornamelijk lokaal of regionaal geproduceerd aardewerk. Het gedraaid aardewerk is veruit de meest dominante groep met 1694 scherven, goed voor 75,4% van het totaal. De tweede grootste groep is het rood aardewerk met 267 scherven, de derde groep is het industrieel witbakkend aardewerk met 52 scherven. Er is een relatief kleine hoeveelheid importmateriaal. Steengoed (telt 32 scherven), Rijnlands roodbeschilderd aardewerk (2 scherven). In de postmiddeleeeuwse periode komen meer aardewerkgroepen voor.
228 fragmenten leer zijn er gevonden, waarschijnlijk afkomstig van schoenen. Bijzonder is de vondst van een leren buidel uit de 13de-14de eeuw.
Auteurs: Galle, Marit; Gierts, Ilse; Vanden Borre, Jeroen; Demoen, David
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Beschrijving:
Aan de oostelijke kant van het onderzoeksterrein bevonden zich de restanten van een gootsysteem met twee goten. In de zuidoostelijke hoek van een beerbak bevond zich de aansluiting tot een tweede goot. Die was ook opgebouwd uit witte bakstenen, met een houten plank op de bodem. De goten en de beerbak waren niet sluitend te dateren door gebrek aan vondstmateriaal. Aan de oostelijke zijde ter hoogte van de recente waterput werd een derde goot blootgelegd. Die was opgebouwd uit grijze, aardewerken buizen en liep parallel aan de eerste goot. De rioolbuis in aardewerk dateert uit de late 14de tot 15de eeuw.
Verder zijn er twee ovencomplexen gevonden. De relatie tussen deze 15-16de eeuwse ovencomplexen en het 13-14de eeuwse ovencomplex was door slechte bewaring niet mogelijk vast te stellen. Het eerste is noordelijk gelegen en was grotendeels vernield bij de bouw van de recente loods met onderkeldering, en recenter muurwerk. De gedeeltelijke bewaring van deze vijf ovens bemoeilijkte een chronologische en functionele interpretatie. Enkele van de aangetroffen scherven op de vloer van de oudste oven (oven 5) dateren laatmiddeleeuws. Het oven type lijkt voort te komen tussen de 15-16de eeuw. De eesttegel vondst doet een functie als brouwerij vermoeden.
Het tweede ovencomplex bevond zich centraal – maar meer naar het zuiden gericht – in het plangebied. Dit complex bestond vermoedelijk uit twee ovenstructuren. Deze ovens waren gedeeltelijk vernietigd tijdens de bouw van de recentere gebouwen en bleven dus slechts fragmentarisch bewaard. Alleen de restanten van twee bakstenen ondervloeren en twee ovenwanden bleven bewaard gebleven. Op de ovenvloer van de tweede oven vonden ze een ijzeren rooster.
Beschrijving:
Vanaf de nieuwe tijd werd het onderzoeksterrein intens bebouwd. Daarbij werd ook de zone naast de definitief ingebedde Bommelaarsbeek ingericht. Op basis van de datering van de betreffende sporen en structuren gecombineerd met gegevens uit cartografische bronnen konden de onderzoekers drie fasen herkennen. Het terrein werd in de loop van de 17de eeuw tot op recent meermaals ingrijpend heringericht waarbij de relatie tussen voorgaande bewoningsfasen onduidelijk is. Tegen het midden van de 20ste eeuw was vrijwel heel het onderzoeksterrein bebouwd.
Een eerste fase is de bebouwing lands de Bommelaarsbeek en aan de Gasthuisstraat uit de 17de tot 19de eeuw. Die situeert zich in het uiterste noorden en zuiden van het onderzoeksterrein. Uitzonderlijk konden de onderzoekers het muurwerk dateren. Deze bebouwing gaat zeker terug tot de tweede helft van de 18de eeuw. Het bestaat uit drie bewoningen. In de eerste bewoning vonden ze twee beerbakken en een tussenliggende goot die uit cilindervormige buizen in rood aardewerk bestond. Die werden overgebouwd door een gebouw met minstens twee vertrekken. Naast de gevel en vloer zijn mogelijkerwijs ook nog resten van een vloerniveau, enkele muren, en een fragmentair bewaard gootsysteem aan deze bebouwing toe te schrijven. De tweede bebouwing, is vroegmodern en kent een betere bewegingstoestand dan de eerste. Die bestond uit drie wooneenheden met variërende lengtes. Onder meer muurresten en een beerbak zijn teruggevonden. Een tweede gebouw daarvan was onderverdeeld in vier kamers. Een van de ruimtes was volledig onderkelderd. Het derde vertrek bevatte een waterput waarvan de binnenzijde wit was geschilderd. Het derde gebouw is soortgelijk in die zin dat het onderverdeeld was in drie vertrekken waarvan de middelste was onderkelderd. Ook hier was het toegankelijk via een wenteltrap. Enkel een fragmentair bewaard muurtje en een bakstenen beerbak bleven bewaard. Waarschijnlijk ten oosten van het derde gebouw bevond zich een vierde gebouw.
Een tweede fase is een bebouwing omvat muurwerk uit de late 18de tot vroege 20ste eeuw. Met name het centrale deel kende een ingrijpende inrichting,. Overige delen werden slechts in beperkte mate aangepast. Een eerste gebouw is groot en langwerpig, met in de zuidoostelijke hoek waarschijnlijk een bijgebouw. Daartussen bevond zich waarschijnlijk een grote binnenplaats waarvan de vloerrestanten bewaard bleven, met een tonwaterput uit houten duigen. De waterput was na gebruik gevuld met bouwpuin en een bijzondere collectie 18de tot vroeg 19de-eeuwse pijpjes. Centraal op het gebied mag waarschijnlijk een keldervertrek. De bewoning werd aan de Bommelaarsbeek licht uitgebreid, echter bleef er van deze structuren nauwelijks iets bewaard. Het meest westelijk gebouw aan de gasthuisstraat werd uitgebreid met een keldervolume gevolgd door een gootje. In geval van het derde gebouw werden twee muren en de toegangstrap tot de kelder hersteld.
De derde bouwfase omvatte vrij ingrijpende herinrichting van de bebouwing op het terrein. Het is de uitbreiding van de tweede fase, met name de herinrichting van enkele kelders en de aanleg van enkele ondergrondse vloerniveaus, beerbakken en waterputten.
Een beperkte hoeveelheid van het gevonden aardewerk in het projectgebied is post middeleeuws. Het dateert uit de late 19de tot vroege 20ste eeuw. Deze context bevat vrij veel tassen en enkele borden. Vermoedelijk werd een deel van het tafelgerei samen met enkele losse scherven in de vulling van deze ton put gedumpt. Dit aardewerk kent meer groepen zoals faience, majolica, industrieel vervaardigd aardewerk, porselein en witbakkend aardewerk.
Beschrijving:
Tijdens de 1 4de eeuw kende het terrein wederom een grootschalige inrichting. Het plangebied werd opgehoogd om de gronden bouwrijp te maken. Aan de bebouwing en de ontwikkeling van de ambachtelijke zone in de late middeleeuwen zijn er twee bouwfasen te herkennen. De eerste (14de eeuwse) was gericht op de toenmalige Gasthuisstraat.
Uit die eerste bouwfasen konden opnieuw twee stadia worden herkend, ondanks de slecht bewaarde restanten van de oorspronkelijke bewoning. Tegelijk met de eerste bouwfase ontwikkelde zich langs de Bommelaarsbeek een ovencomplex van zeven ovens. Vermoedelijk ligt de oorsprong van het ovencomplex in de late 13de tot vroege 14de eeuw. De datering van deze jongste oven was mogelijk door het vinden van scherven in de bijbehorende stookkuil, onder meer van een 13de eeuwse kogelpot en lensbodems. Dateringen van de ovens echter, is bemoeilijkt door een magere hoeveelheid vondsten en een gebrekkige kennis over Poperings aardewerk. De oudste oven (oven I) is 14de tot 15de-eeuws. Twee lapnagels uit de tweede helft van de 14de eeuw zijn gevonden op een baksteenvloer in het oudste ovencomplex. Voorts vonden ze ook een ijzeren rooster.
Ten noorden van de 14de eeuwse bouwfase vonden ze een tonwaterput. Die bestond uit vier gestapelde tonnen. De boven- en onderkant van elke ton werd bijeen gehouden door een achttal wissen (die bestonden uit onbewerkt twijghout). De bodemplaat van de onderste ton was samengesteld uit vijf planken en twee dwarsliggers. De humeuze vullingen van de tonwaterput bevatte een grote hoeveelheid aardewerk, waaronder een teil en een complete kogelpot uit de eerste helft van de 14de eeuw. In mindere mate vonden ze ook aardewerk in de dempingspakketten. Naast aardewerk vonden ze ook lederen (schoen)fragmenten.
In totaal zijn er nabij het gebouw zes kuilen gevonden. Twee daarvan bevinden zich centraal binnen de contouren van de 14de eeuwse bouwfase. Deze twee ronde tot onregelmatig gevormde kuilen bevatte een grote hoeveelheid aardewerk en organisch materiaal , waaronder houtfragmenten. De eerste kuil bevatte zeven fragmenten aardewerk waaronder een wand- en randfragment van een teil in roodbakkend aardewerk uit de 13de tot 14de eeuw. Verder vonden ze ook een recipiënt gevuld met beer. Uit de vulling van de tweede kuil vonden ze 49 scherven. Onder meer waren dat zeven fragmenten van een 14de-eeuwse teil in rood aardewerk; een bodem met standring van een steengoed kan uit de 14de eeuw, vijf randen van een kom, een kogelpot en twee teilen in grijsbakkend aardewerk uit de 14de eeuw. Beide kuilen dienden waarschijnlijk in de 14de eeuw als ad hoc dumpplaatsen.
Ten westen van het gebouw ontdekten ze een derde kuil. De kuil was gevuld met afvalresten vermoedelijk van artisanale activiteiten (slakken, sintels en houtskool), en duizenden fragmenten gebakken leem. Het gevonden dorsafval diende waarschijnlijk als vuurstarter. Aan de hand van het gevonden randfragment in grijsbakkend aardewerk dateert men de kuil in de 14de eeuw.
De drie overige kuilen variëren in vorm. De aardewerkvondsten – waaronder rood- en grijsbakkend aardewerk, en enkele fragmenten steengoed – dateren de kuilen in de 14de eeuw. Ten slotte zijn er nog restanten van de vroegste gootsysteem uit de tweede helft van de 14de eeuw. Het oudste gootsysteem is bijzonder slecht bewaard. Het werd aangesneden in de noordoostelijke hoek van het onderzoeksterrein.
Het gros van het aardewerk gevonden in dit plangebied is 13de of 14de-eeuws. Het aardewerk is hoofdzakelijk lokaal of regionaal vervaardigd aardewerk. Importmateriaal komt nauwelijks voor. Het aangetroffen aardewerk bestaat hoofdzakelijk uit kook - en tafelgerei. Verschillende kannen en kruiken vertonen roetsporen aan de buitenzijde, vermoedelijk ontstaan tijdens het opwarmen van vloeistoffen.
Beschrijving:
Langs de noordelijke grens van het onderzoeksterrein werd de oude loop van de Bommerlaarsbeek aangesneden. De oudste bedding van deze beek liep van oost naar west, en leek in het westen af te buigen in zuidelijke richting. De beteugeling van de natuurlijke loop van de Bommelaarsbeek gebeurde in minstens drie fasen. De bedding versmalde steeds daarbij en kwam dichter te liggen bij de huidige loop van de Bommelaarsbeek. De oudste bedding van deze beek liep in het noorden van het terrein, en gebeurde structureel in 12de tot de 13de eeuw. De tweede bedding werd aangelegd na een acute demping van de oudste beekbedding. Aardewerk uit dit dempingspakket wordt tussen de 13de en 14de eeuw gedateerd. De derde en jongste bedding was waarschijnlijk langdurig in gebruik gezien de dikte van het pakket. Enkele scherven van de jongste dempingspakketten dateren uit de 16de eeuw.
Een netwerk van greppels draineert het terrein systematisch vanaf de 13de en 14de eeuw. Vondsten dateren de sporen in 13de- tot begin 14de eeuw. In totaal zijn er zes greppels.
Een eerste greppel bevatte kleine ronde staakjes, restanten van rieten vlechtwerk en 13de tot 14de-eeuws aardewerk. Centraal in de bodem bevond zich een rij houten vierkante staanders in interval, met aangepunte onderkant. De zuidelijke loop van de greppel werd geflankeerd door een vrij onregelmatig -patroon van kleine ronde staakjes.
Een tweede greppel is oost-west georiënteerd, met donkere homogene vulling. In de twee herkenbare fasen vonden ze aardewerk de late 13de eeuw tot 14de eeuw. De oevers van deze greppels werden geflankeerd door verschillende onregelmatig ingeplante houten staanders met een aangepunte onderzijde. In zowel de derde als tweede greppel zijn twee fasen zichtbaar: een waterafvoerende fase en een dempingspakket. Een vierde greppel is noord-zuid georiënteerd, met twee pakketten. De onderste laag bevatte opvallend rijk vondstencollectie met naast aardewerk ook organisch materiaal en metaal, vondsten dateren uit de late 13de tot het begin van de 14de eeuw. De vijfde en zesde greppel gelijken op elkaar in uiterlijk en zijn beide ook noord-zuid georiënteerd. De vijfde bevatten bovendien grote hoeveelheden organisch materiaal en 12de tot 14de-eeuws grijsbakkend aardewerk. In zowel de eerste als de vierde greppel vonden ze lederen (schoen)fragmenten. Gelijktijdig met de eerste greppels waren in de loop van de 13de eeuw ook twee waterkuilen in gebruik. De eerste bevatte ook 13de-eeuws aardewerk.
Er zijn vijf mestkuilen gevonden. In een eerste vonden ze grote hoeveelheden 14de-eeuws aardewerk en organische resten. Een tweede mestkuil heeft een opvallende grote. Die bevat eveneens grote hoeveelheden organische resten en 13de-14de-eeuws aardewerk. Bijzonder is dat deze mestkuil een 13de of 14de-eeuwse buidel bevatte. De buidel lijkt op een halffabricaat of een niet volledig afgewerkte buidel. Voorts vonden ze er ook lederen (schoen)fragmenten.
Een derde mestkuil heeft een ovale vorm, en twee zichtbare gebruiksfasen. Grote hoeveelheden organische resten en aardewerk (begin 14de eeuw), waaronder een vrijwel complete kan in grijsbakkend aardewerk.
Een vierde mestkuil bevatte naast aardewerk en organische resten ook enkele metalen vondsten. De vondsten zijn allemaal uit allemaal late 13de tot 14de eeuw. De wanden van deze kuil waren gelijkend op die van de tweede kuil. Beide hadden wanden omgeven door houten beschoeiing, opgebouwd uit ronde aangepunte staken, die met een interval in de grond waren geheid. Rond de staken waren dunne twijgen riet gevlochten.
De laatste mestkuil was arm aan vondsten, bovendien waren de vondsten niet dateerbaar.
Het merendeel van het gevonden metaal is afkomstig uit de mestkuilen en is 12de tot 14de-eeuws. Een relatief hoog aantal objecten is uit tin-lood. Het gaat om insignes, een zeldzame deksel van een reliekschrijn, en twee gespbroches. De insignes bestaan uit voornamelijk fragmenten en één complete insigne die de aartsengel Michaël met een draak weergeeft. Naast twee lood-tinnen gespbroches zijn is er ook nog een koperen exemplaar gevonden. Andere ijzeren objecten zijn een nagel van een hoefijzer en een naaldenkoker.
Het aardewerk aangetroffen op de site beslaat bijna acht eeuwen aardewerkproductie. Het oudste materiaal dateert uit de 12de eeuw maar is slechts in beperkte mate aanwezig. De meerderheid is 13de of 14de-eeuws. Het aardewerk is hoofdzakelijk lokaal of regionaal vervaardigd aardewerk. Importmateriaal komt nauwelijks voor. Het aangetroffen aardewerk bestaat hoofdzakelijk uit kook- en tafelgerei. Verschillende kannen en kruiken vertonen roetsporen aan de buitenzijde, vermoedelijk ontstaan tijdens het opwarmen van vloeistoffen.
Is deel van
Historische stadskern van Poperinge
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Gasthuisstraat 15-23 [online], https://id.erfgoed.net/waarnemingen/984168 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.