Op basis van het voorafgaande proefsleuvenonderzoek groeide het vermoeden voor de aanwezigheid van een steentijdvindplaats binnen het plangebied. De vlakdekkende opgraving bevestigde dit. In tegenstelling tot wat vooraf werd aangenomen, was het vondstmateriaal echter niet afkomstig uit een greppel, maar uit een windval. Het onderzoek leverde verder ook nog sporen en vondsten op uit de jongere fasen.
In totaal werden twaalf sporen herkend. Het oudste spoor is een windval die in het middenneolithicum werd gebruikt als afvaldump. In de vulling werden heel wat handgevormde scherven en wat silex gevonden. Andere gelijktijdige sporen werden niet herkend.
Een lange greppel leverde geen vondstmateriaal op en kon daarom slechts van een relatieve datering worden voorzien: Romeinse periode – middeleeuwen.
Enkele kuilen zijn gedateerd in de volle of late middeleeuwen. Dit is gebaseerd op grijs aardewerk dat in de vulling werd aangetroffen. Deze kuilen zijn jonger dan de greppel.
Het jongste archeologische spoor is een gracht. Dit is een perceelsgracht die gedateerd is in de nieuwe tijd. Deze datering is niet enkel bekomen op basis van vondstmateriaal, maar is tevens bevestigd via historische kaarten.