De grootste densiteit aan sporen binnen het projectgebied aan de Groeningenlei was waarneembaar in het noordoosten van het onderzoeksterrein. Hier werd een gedeelte van een omgracht woonerf met een waterput en drie gebouwplattegronden herkend. Het gaat om een onvolledig hoofdgebouw en twee kleinere gebouwen. Deze bevinden zich, samen met andere (paal)kuilen en een waterkuil, binnen een zone die wordt afgebakend door een afbuigende greppel. Het bootvormige hoofdgebouw strekt zich verder uit buiten de grenzen van het onderzoeksgebied en is minimaal 16 x 4 m groot. Daarnaast werden er nog twee vierpalige spiekers aangetroffen. Op basis van de schaarse vondsten en het natuurwetenschappelijk onderzoek worden deze sporen in de volle middeleeuwen (circa 900-1200) gedateerd. Omdat het erf zich gedeeltelijk buiten de grenzen van het projectgebied bevond, kon er geen uitspraak gedaan worden over de indeling en inrichting ervan.
In een latere periode raakte dit woonerf buiten gebruik en lijken er verschillende greppels te zijn aangelegd, vermoedelijk voor de afwatering van het terrein. Een van deze greppels kon in de late middeleeuwen gedateerd worden.
Het merendeel van de sporen kon echter niet gedateerd worden door het ontbreken van vondsten en dateerbaar materiaal. Ook een relatieve datering was in vele gevallen moeilijk aangezien de oversnijdingen weinig duidelijkheid verschaften en het dus moeilijk te bepalen was hoe de sporen zich tot elkaar verhouden.