Het gebied van de Schoytestraat maakte vanaf de 13de eeuw deel uit van de stad. Het vermoeden bestond dat er vanaf dat ogenblik continu bebouwing aanwezig was aan de straatkant van de panden met huisnummers 62-64 en dat het achtererf grotendeels gevrijwaard was gebleven van verstoring. Op basis van bijkomend historisch onderzoek kon echter aangetoond worden dat er op het einde van de 18de eeuw een gebouw stond op het achtererf, dat pas rond 1980 werd afgebroken. Over dit gebouw is weinig geweten, op een vermelding van de brandverzekeringskaart van 1898 na, waarop het staat benoemd als ‘convent’. Mogelijk behoorde het toe aan een van de talrijke kloosters in de directe omgeving.
Op basis van het archeologisch onderzoek in de tuinzone bleek dat hier een begraven ploeglaag bewaard was gebleven, die vondsten bevatte uit de vroege nieuwe tijd (15de-16de eeuw). Mogelijk gaat het om een historisch loopvlak dat later werd opgehoogd om het niveauverschil met de hoger gelegen Schoytestraat te compenseren. Deze ophogingslaag werd vermoedelijk aangelegd in de 18de-19de eeuw, kort voor of vlak na de bouw van het conventgebouw. Aan de straatkant werden hoofdzakelijk 20ste-eeuwse kelders en puinpakketten aangetroffen. Enkel een kalkstenen vloertje dat een beperkte oppervlakte besloeg kon niet met zekerheid gedateerd worden en behoorde mogelijk toe aan een oudere bouwfase. Op basis van het historische kaartmateriaal zou er sprake zijn geweest van bebouwing aan het oostelijke deel van de Schoytestraat vanaf het einde van de 16de eeuw.