De aangetroffen sporen aan de Eandistip kunnen bijna integraal tot het Groot Begijnhof extra muros van Mechelen gerekend worden, het grootste begijnhof van de Lage Landen. Globaal kunnen de sporen in twee grote fasen geplaatst worden, namelijk een fase in de late 13de-14de eeuw waarbij er hoofdzakelijk kuilen en greppels aanwezig zijn, maar geen sporen van bewoning. De tweede fase is te dateren in de 15de en 16de eeuw (vóór 1577), met duidelijke sporen van bewoning. Sporen van de vernietiging van het begijnhof in de loop van de jaren '70 van de 16de eeuw konden niet met zekerheid vastgesteld worden. Verschillende uitbraaksporen gaven wel aan dat er zeker afbraakwerken hebben plaatsgevonden, maar deze konden niet exact gedateerd worden.
Het Groot Begijnhof lijkt op een nattere locatie net buiten de stadsmuren te zijn opgericht. Voorafgaand aan de bouw werden de terreinen opgehoogd om deze bouwrijp te maken. Wellicht werd eerst de noordelijke zone van het begijnhof bebouwd, aangezien deze mogelijk iets hoger gelegen was, of omdat die verder van de Dijle gelegen was. De terreinen werden dan wellicht eerder als ontginningsgebieden, akkerland of bleekweides gebruikt. Pas bij de grote groei van het begijnhof in de 15de en 16de eeuw werden ook andere delen van het gebied als woonzones in gebruik genomen.
De voorlopig oudste middeleeuwse sporen dateren uit de late 13de/14de eeuw. In deze periode leek het terrein eerder extensief gebruikt geweest te zijn. Er werden weinig tot geen muurresten aangetroffen. De meeste sporen uit deze periode waren kuilen en greppels. Bij veel van deze kuilen ging het wellicht om ontginningskuilen die als afvalkuil hergebruikt werden. Enkele andere, meer ondiepe structuren konden als vermoedelijke primaire afvalkuilen omschreven worden. Bij veel van de kuilen viel de rijke inhoud op. Ze leverden enorm veel materiaal op, vaak volledige maar gebroken potten. In enkele gevallen konden ook volledige potten ingezameld worden. Ook metaalvondsten uit deze periode komen frequent voor. Verspreid waren ook greppels aanwezig. Wellicht zijn deze sporen grotendeels als perceelsafbakening te interpreteren of als mogelijke greppels bij de bleekweiden.
Een dominant aanwezige structuur binnen de opgraving was een 12 m brede, NO-ZW georiënteerde gracht die ook op de alle historische kaarten afgebeeld staat. Het zuidoostelijke deel van de gracht was in de loop van de 14de eeuw gedempt, waarna er op de nieuw vrijgekomen zone nieuwe gebouwen opgetrokken werden in de 15de en 16de eeuw. Wellicht zorgde de sterke groei van het begijnhof in deze periode voor grotere nood aan bebouwbare gronden. Deze zone zorgde echter wel voor stabiliteitsproblemen. Op de dempingslagen van de gracht werd een nieuwe bakstenen structuur gebouwd, die duidelijk verzakt was naar de gracht toe.
Uit de 15de en 16de eeuw waren meer muurresten bewaard, naast veel vermoedelijke uitbraaksporen. Het leek er op dat dit deel van het begijnhof vanaf de 15de eeuw in gebruik werd genomen om de groei van het aantal begijntjes op te vangen. Volgens de historische bronnen woonden er in 1467, bij de Blijde Intrede van hertog Karel de Stoute, ongeveer 900 begijnen binnen het begijnhof. In de eerste helft van de 16de eeuw groeide dit aantal aan tot circa 1500 begijntjes. Zes vermoedelijke begijnhofhuisjes konden gereconstrueerd worden. De herkende huizen horen duidelijk tot verschillende bouwblokken binnen het begijnhof. Op basis van de historische kaarten, de aanwezigheid van de grote begijnhofgracht en een brug kan op enkele van de historische kaarten aangeduid worden welke huizen/erven er exact aangesneden werden. Bij elk van deze huizen zal wellicht ook een beerbak gehoord hebben, maar tijdens het veldwerk konden slechts vier 16de-eeuwse beerbakken opgegraven worden. De analyse van de macrorestenstalen hiervan leverde een zeer interessante kijk op het dieet van de begijntjes in deze periode. De geconsumeerde planten en vleesresten geven verrassend genoeg blijk van een rijk en zeer gevarieerd dieet.
Over de grote gracht werd in 15de eeuw ook een nieuwe brug opgetrokken, waarvan het oostelijke landhoofd aangetroffen werd. Aan de westelijke zijde was ook een zeer omvangrijke puinlaag aanwezig, waarbinnen ter hoogte van het westelijke landhoofd ook verschillende grote muurbrokken aanwezig waren. Deze waren mogelijk afkomstig van de brug die ook op historische kaarten staat getekend.
Ook sporen van de godsdiensttroebelen werden onrechtstreeks aangetroffen. Verspreid in de ophogingslagen en in enkele uitbraaksporen werden loden pistolet- of musketkogels gevonden. Deze uit de uitbraaksporen lijken waarschijnlijk wel contemporain met de periode tussen 1572 en 1578.
Na de afbraak van het begijnhof in 1578 werd het terrein niet meer bewoond. Er werden ook geen sporen meer aangetroffen die dateren van na de afbraak van het begijnhof, met uitzondering van drie perceelsgrachten die ook op de Poppkaart getekend staan.
Auteurs: Van Remoorter, Olivier
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: BAAC Vlaanderen bvba