Het proefsleuvenonderzoek toonde aan dat op het achtererf kuilen aanwezig zijn die geassocieerd kunnen worden met laatmiddeleeuwse pottenbakkers. Minstens drie kuilen konden hierbij onderscheiden worden. Het vondstmateriaal bestaat deels uit misbakken aardewerk zoals een wandscherf met glazuring op de breuk en een deels ingezakte kom. Historische bronnen spreken over de aanwezigheid van pottenbakkers in de 18de en 19de eeuw in de Sint-Janstraat. Mogelijk klimmen deze nog verder terug in de tijd tot de late middeleeuwen en maakte dit oostelijke deel van de stad deel uit van de pottenbakambacht. Aansluitend bij de kuilen werden nog twee laatmiddeleeuwse metaalvondsten teruggevonden, meer bepaald een Schotse Penny en een lakenloodje uit Lille, die de datering in de 14de-15de eeuw bevestigen.
Op het woongedeelte, het noordelijke deel, bestaan de sporen uit muurresten (kelders, beerput, …), lagen en grondsporen. Er is echter in het noordelijke deel sprake van een vrij hoge verstoringsgraad, gezien de aanwezigheid van (minstens) 2 recente kelders. Desondanks kon helemaal vooraan aan de straatzijde een brandlaag opgemerkt worden die mogelijk kan geassocieerd worden met één van de plunderingen en brandstichtingen van de stad in de postmiddeleeuwen. Meer centraal volgen een kelder en beerput elkaar op, beide te dateren in de 19de en vroege 20ste eeuw en te linken aan de bewoning zoals aangegeven op de 19de-eeuwse kaarten.