In 2021 is een archeologische werfbegeleiding uitgevoerd ter hoogte van het Koning Albert I-park, tussen het Concertgebouw en het station. Het terrein ligt op een zuidgerichte helling van de zandrug. Ter hoogte van het huidig projectgebied lag een depressie, die op het einde van de laatste ijstijd is opgevuld met stuifzand. Daarna volgt een periode van vernatting en uiteindelijk – tussen 8600 en 5000 BP - veengroei. In het noordelijk uiteinde van het projectgebied, waar de top van het zand het hoogst ligt en de veengroei het laatst gestart is, zijn menselijke activiteiten, meer bepaald landbouw, vastgesteld voor de veengroei. Aanvankelijk bestaat de regio uit een bosrijk landschap. Zeker vanaf de Romeinse periode (1ste en 2de eeuw na Christus), is een grote antropogene invloed op het landschap duidelijk. Bos verdwijnt en grasland, heide en graanakkers verschijnen. In de late middeleeuwen is het terrein voor het eerst intensief in gebruik. Het gebied wordt ingericht als ambachtelijke zone. Vanaf de 13de eeuw doet het dienst als raamland, waar het laken opgespannen wordt op raamwerken. Vanaf de 16de eeuw evolueert de functie naar een bleekweide. Het terrein wordt vanaf dan geleidelijk opgehoogd. Vanaf de 19de eeuw wordt het terrein integraal opgehoogd, in functie van de spoorweg. Dit heeft de bodem en de sporen goed beschermd, waardoor het terrein een unieke doorsnede vormt op het landschap in de Brugse binnenstad en uitzonderlijke informatie oplevert over de economische geschiedenis van de stad.