Tijdens het proefsleuvenonderzoek werd geen archeologische site aangetroffen. Vermoedelijk was het terrein, en zeker het noordelijke deel, dan ook grotendeels in gebruik als landbouwgrond tot het einde van de 19de eeuw. Hierna werd er een onderpastorie met congregatiezaal gebouwd en werd de Heilige Geestkapel opgetrokken. Dat de ontginning van deze landbouwgronden reeds erg vroeg van start is gegaan, kan afgeleid worden uit de aardwerkvondsten die dateren in het neolithicum en de metaaltijden. Deze vondsten konden verder niet aan specifieke bewoningssporen worden gekoppeld, maar wel doet de aanwezigheid van materiaal in het colluvium vermoeden dat deze hogerop aanwezig was. De enige aanwijzing voor oudere bewoning in de directe omgeving is een ronde kuil. Deze kuil dateert op basis van de vulling vermoedelijk uit de late of postmiddeleeuwen. Uit historisch kaartmateriaal en op basis van de huidige percelering is af te leiden dat de ophogingen van vooral het noordelijk deel van het projectgebied plaatsvond in de nieuwe en nieuwste tijd. De jongste sporen van bewoning op het onderzoeksgebied zelf dateren uit de late 19de eeuw. Het gaat hier specifiek om een in onbruik geraakte beerput, die zich op het achtererf van de toenmalige bewoning bevond. Deze beerput werd in de 20ste eeuw nog aangepast alvorens deze opgevuld werd met bouwpuin.
De aangetroffen sporen werden voldoende onderzocht, en verder onderzoek naar deze sporen zouden weinig bijkomende kennis opleveren.