Algemeen gezien zijn de bodemingrepen in het kader van de werken vrij ondiep of geplaatst in een reeds verstoorde zone. Bijgevolg konden er vrij weinig archeologische sporen geregistreerd worden en was het ook niet mogelijk om duidelijke relaties te trekken met gekende archeologische gegevens uit de omgeving. Sporen uit de Romeinse periode of de zwarte laag werden met zekerheid niet aangetroffen maar kunnen op grotere diepte wel aanwezig zijn. Ook sporen van de brand van 1677 konden niet herkend worden.
In zone 1, ter hoogte van de voorgevel van het stadhuis, werden de oude fundering van het stadhuis en van de oude trappui aangetroffen. Verder werd, naast diverse postmiddeleeuwse lagen, ook één oudere muur en een mogelijk bijhorend gewelf aangetroffen. De ondiepe afgraving maakte dat deze echter niet duidelijk zichtbaar waren en bijgevolg ook moeilijk te interpreteren zijn. Gezien de grote onduidelijkheid over het uitzicht en de omvang van de voormalige lakenhalle blijft het ook onzeker of dit hier restanten van zijn.
Ter hoogte van zone 2, aan de noordoostelijke buitengevel, werd een reeds bestaande put voor nutsleidingen verder uitgebreid. Hierin konden de fundering van de buitenmuur van het stadhuis en de aansluitende zijmuur geregistreerd worden. Op ca. 4 m diepte kon een restje van het quartaire leempakket geregistreerd worden met hieronder residueel basisgrind op de overgang naar de tertiaire gelaagdheid.
In zone 3 kon, bij het creëren van een ondergrondse doorgang voor nutsleidingen, een opgevuld kelder geregistreerd worden die tot de oudste fase van het stadhuis moet behoren. Door de slechts beperkte uitgraving kon de exacte opbouw echter niet duidelijk beschreven worden.