Bij landschappelijk bodemonderzoek werd binnen het onderzoeksgebied een beperkte variatie in de bodemopbouw vastgesteld. Binnen het grootste deel van het onderzoeksgebied is nog sprake van een Bt horizont met beperkte dikte. In het zuiden van het onderzoeksgebied is enkel nog sprake van een BC horizont onder de ploeglaag. In het uiterste noorden werd ook de aanwezigheid van colluvium aangetroffen boven op de Bt horizont. Dit alles geeft aan dat de natuurlijke aardkundige eenheden op het terrein in het verleden aangetast zijn door erosie. Na uitvoering van het bureauonderzoek werd het potentieel op goed bewaarde steentijd artefactensites reeds laag ingeschat. Het uitgevoerde landschappelijke booronderzoek treedt deze conclusie bij.
Het proefsleuvenonderzoek doet besluiten dat op het terrein geen waardevolle archeologische vindplaats aanwezig is. Op het grootste deel van het terrein werden geen antropogene sporen vastgesteld en de weinige sporen, 3 kuilen, in het noordwesten van het onderzoeksgebied dateren uit de nieuwe of de nieuwste tijd, met de nadruk op de laatste periode. Mogelijk zijn ze te relateren aan de aanleg van een weg enkele meters noordwestelijker in 2018. Er werden geen vondsten aangetroffen tijdens het proefsleuvenonderzoek.