Tijdens het landschappelijk booronderzoek werd binnen het onderzoeksgebied een beperkte variatie in de bodemopbouw vastgesteld. Op het hoger gelegen deel in het noorden van het onderzoeksgebied werden geen restanten meer van een B-horizont vastgesteld. Dit blijkt echter een plaatselijk verschijnsel te zijn aangezien dit wel het geval was voor de overige boringen die iets lager gelegen waren. De aangetroffen Bs-horizont had wel slechts een beperkte dikte die varieerde tussen ca. 5 en 10 cm dik. We kunnen voor nagenoeg het volledige onderzoeksgebied besluiten dat het bodemarchief er vrij goed bewaard gebleven is. Daarom kunnen we besluiten dat het terrein potentieel op de aanwezigheid van steentijd artefactensites en op de aanwezigheid van sporen kent.
Het verkennende booronderzoek bevestigde de eerder uitgevoerde stappen in het archeologisch proces. Er was overwegend sprake van een bewaarde B-horizont binnen het onderzoeksgebied. Er werden echter geen lithische artefacten aangetroffen. Dit doet besluiten dat de kans klein is dat binnen het onderzoeksgebied een goed bewaarde steentijd artefactensite aanwezig is.
Tijdens het proefsleuvenonderzoek kwamen voornamelijk greppels aan het licht die mogelijk te interpreteren zijn als afwateringsgreppels. We vermoeden een datering in de late middeleeuwen tot de nieuwe tijd. De finale opvulling met klei doet vermoeden dat de greppels opgevuld raakten tijdens de Farnèse overstromingen tussen 1580 en 1640 en daarop buiten gebruik geraakten. Alle andere sporen zijn toe te schrijven aan de nieuwe tot nieuwste tijd. Er bleek geen waardevolle archeologische vindplaats aanwezig die verder onderzocht dient te worden.