Naar aanleiding van de bouw van een bedrijfshal inclusief omgevingsaanleg, werd er een landschappelijk bodemonderzoek en een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd.
Landschappelijke boringen hebben uitgewezen dat een archeologisch niveau zich bevindt op een minimale diepte van 30 cm beneden het maaiveld. De geplande werken hebben een bodemingreep tot een maximale diepte van 100 à 200 cm en 150 à 200 cm-mv beneden het maaiveld (wadi’s en laadkades). Vanwege de ontgraving t.b.v. de vloeren zal de bodem tot 80 cm beneden maaiveld (vrijwel het gehele, overige plangebied). Hierdoor is er sprake van een bufferzone van minimaal 160 cm tussen de diepste bodemingrepen en een eventueel archeologisch niveau. Eventuele archeologische waarden zullen hierdoor voldoende beschermd zijn voor in situ bewaring.
Volgens bovenstaande kan gesteld worden dat er niet voldoende informatie aanwezig is over de eventuele aan- of afwezigheid van archeologische sites. Er is wel voldoende informatie aanwezig om te beoordelen dat eventuele archeologische sites verstoord worden door de geplande werkzaamheden. Het potentieel op (proto-)historische vindplaatsen uit de vroege en midden bronstijd kan als hoog beschouwd worden. Vanaf de late bronstijd en vooral vanaf de Romeinse periode tot de volle middeleeuwen dient het potentieel naar matig te worden bijgesteld en vanaf de late middeleeuwen naar laag.
Tijdens het proefsleuvenonderzoek werden tien crematiegraven aangetroffen die te dateren zijn in de ijzertijd. Ze zijn onder te verdelen in drie type crematiegraven. Bijgevolg kan met zekerheid gezegd worden dat er binnen het plangebied een grafveld uit de metaaltijden aanwezig is. De crematiegraven liggen overal verspreid binnen de contouren van het plangebied. Er werden twee vondsten aangetroffen tijdens het sleuvenonderzoek. Het betreffen twee urnes waarin crematie werd aangetroffen.
Om de archeologie in situ te behouden koos de opdrachtgever ervoor om het terrein op te hogen. Hierdoor ontstaat er een minimale buffer van 90 cm tussen de geplande werken en het archeologisch relevante niveau. Daarnaast wordt wel aanbevolen om de genomen stalen d.w.z. de crematiegraven S1 t/m S10 verder uit te werken. Hiervoor wordt een programma van maatregelen opgestelde bestaande uit twee luiken: Behoud in situ en verdere verwerking van vondstmateriaal en monsters.
Auteurs: Wijnen, Jeroen
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Indar