Naar aanleiding van de realisatie van een verkaveling werd er een landschappelijk bodemonderzoek en een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd.

Uit het landschappelijk booronderzoek is gebleken dat in slechts 3 boringen sprake was van een goede bodembewaring met minstens de aanwezigheid van een B-horizont. Deze was echter relatief dun en mogelijk afgetopt. In 2 boringen was de B-horizont vermengd met de onderliggende C-horizont. In de overige 3 boringen was slechts sprake van een matige bodembewaring waarbij de ploeglaag onmiddellijk over ging in de C-horizont. Het fragmentarisch voorkomen en zelfs vermengd of afwezig zijn van de steentijdgevoelige B-horizont maakt dat eventueel aanwezige steentijdartefactensites met grote waarschijnlijkheid vernield of slechts fragmentarisch bewaard gebleven zijn.

In totaal werden er tijdens het proefsleuvenonderzoek twee sporen geregistreerd. Omwille van de homogene vulling en strakke aflijning in het vlak worden deze sporen geïnterpreteerd als recent. Er werden geen vondsten gedaan binnen het onderzoeksgebied. Het terrein bevat veelvuldige en grote natuurlijke sporen. Hieronder is de natuurlijke bodem aanwezig waardoor de relatieve afwezigheid van archeologisch sporen en artefacten verklaard kan worden door een afwezigheid van menselijke activiteit in het verleden. Er wordt aangenomen dat het terrein sinds ten laatste de late 18de eeuw in gebruik is als akkergrond. Daardoor wordt de kans voor kennisvermeerdering zeer laag ingeschat.