Over het algemeen kon het kleine plangebied in twee delen worden opgesplitst. Enerzijds is er de noordwestelijke zone aan de kant van de Boeschepestraat, waar restanten van funderingen van bebouwing werden teruggevonden die waarschijnlijk teruggaan tot de eerste fases van het Benedictinessenklooster in de 17de eeuw. Tussen het muurwerk kon de moederbodem op geringe diepte worden geattesteerd en hier bleken enkele sporen bewaard te zijn uit de 13de eeuw. Dit zijn de oudste sporen die bij de opgraving werden geattesteerd. Daarnaast is er de zuidoostelijke zone waar het achtererf van de bebouwing zich bevond en waar verschillende diepe kuilen het sporenbestand grotendeels verstoorden. Het merendeel van deze kuilen zou op basis van hun vulling teruggaan tot de late middeleeuwen.
Alle geattesteerde vondsten en sporen die gedateerd konden worden in de late middeleeuwen kunnen eerder worden gelinkt aan een fase van extensieve exploitatie van het plangebied, dat buiten de stad lijkt te hebben gelegen. Mogelijk werd er aan landbouw gedaan. Grote kuilen vormen de restanten van zandleemwinning.
Vanaf 1641 maakte het plangebied deel uit van een Benedictinessenklooster. Verschillende aangetroffen muren lijken overeen te komen met de inrichting van dit noordelijke deel van het klooster, zoals zichtbaar op kadastrale kaarten uit de 19de eeuw. Later in diezelfde eeuw zouden deze gebouwen plaats maken voor een herenhuis dat nu zelf vervangen zal worden door het nieuwe administratieve gebouw.