Tijdens het proefsleuvenonderzoek werd slechts een beperkt aantal archeologisch relevante sporen aangetroffen. Deze sporen kunnen allen verbonden worden met inrichting van het terrein als akkerland gedurende de postmiddeleeuwse periode. Zo werden er enkele grachten aangetroffen waarvan op basis van een projectie van het sporenplan op de Popp-kaart uit de 2de helft van de 19de eeuw kan worden aangetoond dat deze samenvielen met oude perceelsgrenzen. Daarnaast werden in relatie met een van deze greppels enkele grotere ronde kuilen aangetroffen die vermoedelijk afkomstig zijn van plantgaten voor bomen die langsheen deze perceelsgrachten waren aangeplant. Het voorkomen van zulke bomenrijen op de perceelsgrenzen kan worden aangetoond door de Ferrariskaart waar de verschillende percelen ter plaatse van het plangebied allemaal zijn afgezoomd met een bomenrij. Op basis de aangetroffen vondsten binnen deze sporen en daarnaast het algemene voorkomen en de vulling van deze sporen worden deze sporen allen gedateerd in de postmiddeleeuwse periode. Het aardewerk dateert ten vroegste in de 2de helft van de 16de eeuw.
Tijdens het proefsleuvenonderzoek werden geen archeologisch waardevolle sporen aangesneden. Ze kunnen niet worden verbonden met directe bewoning binnen de grenzen van het plangebied en worden geïnterpreteerd als off-site fenomenen. Verder onderzoek zal met andere woorden geen kenniswinst opleveren. De geplande werken bedreigen geen archeologisch waardevol erfgoed.
Auteurs: Terryn, Ben
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: BAAC Vlaanderen bvba