De verstoring van de bodem (cf. infra), de afwezigheid van een bewaard bodemprofiel, de aanvulling van het terrein met puinhoudende grond en de aanwezigheid van tertiair sediment op geringe diepte bleken voldoende om te stellen dat er geen archeologische site in deze zone aanwezig was. Alle werkputten vertoonden een vergelijkbare bodemopbouw. Door de afwezigheid van waardevolle archeologische sporen en structuren binnen de afgebakende onderzoekszones werd het uitgevoerde proefsleuven- en proefputtenplan door de veldwerkleider dus als voldoende beschouwd. Er waren geen afwijkingen op de CGP noodzakelijk.
Auteurs: Pieters, Hadewijch; De Smaele, Bart
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: HEMBYSE