waarneming

Riethove WZC

archeologisch element
ID
988720
URI
https://id.erfgoed.net/waarnemingen/988720

Beschrijving

De oudste resten zijn steentijdartefacten uit voornamelijk het neolithicum. De weinige gidsfossielen wijzen in de richting van de Groupe de Deûle-Escaut. Dit was een Noord‐Franse cultuur met uitloper in de Vlaamse zandstreek die zich situeerde tijdens het finaalneolithicum (eerste helft van het 3de millennium voor Chr.). Bewoningsresten in situ kwamen niet aan het licht, maar we kunnen wel aannemen dat de dekzandrug een ideale locatie was voor het inplanten van een landbouwersnederzetting.

Met de vondst van ijzertijdaardewerk en wellicht ook briquetage uit de ijzertijd is er extra informatie bijgekomen over de periode van de ijzertijd in de deelgemeente Oudenburg, die nog altijd zeer spaarzaam is. Dit aardewerk zat samen met briquetage‐pijlertjes vervat in rood verbrande grond die wellicht afkomstig is van een vlakbij gelegen zogenaamde red hill site waar zoutziedersactiviteiten plaatsgrepen. Buiten deze vondst werd op de vlakbij gelegen site Bellerochelaan één vlechtwerkwaterput aangetroffen, die met koolstofdatering gedateerd werd in de vroege ijzertijd (schriftelijke mededeling Tina Dyselinck, 21 november 2016 en 14 februari 2017). Bij de aanleg van de Cono van Einelaan, op ca. 150 m ten NO van de site Riethove, werden in een silo‐achtige structuur scherven uit de late ijzertijd aangetroffen (HOLLEVOET & HILLEWAERT 2011, 34). Ter hoogte van Oudenburg‐’t Vrijboompje kwamen in 1987 en in 2017 grachten en paalsporen uit de allerlaatste fase van de late ijzertijd of uit de Vroeg‐Romeinse Periode aan het licht (HOLLEVOET 1987, 137; evaluatierapport opgravingen Monument Vandekerckhove).

Een groot deel van de sporen zijn toe te wijzen aan de Romeinse tijd. Het bodemgebruik evolueerde in de tijd. Tijdens de 1ste en 2de eeuw na Chr. bevond de site Riethove zich pal op en langs de Zandstraat, de Romeinse weg die liep van Oudenburg, over Brugge, naar Aardenburg. Deze Zandstraat liet zich op het terrein aflezen als zeer brede strook met accumulaties van karrensporen; in een aantal gevallen werden afwateringsgreppels van zandwegen onderscheiden. Langs één van deze zandwegen werd een cluster van brandrestengraven aangesneden. Vanaf het einde van de 2de eeuw, uiterlijk het begin van de 3de eeuw maakte de site Riethove deel uit van de zuidoostelijke periferie van de nederzetting. De systematische uitbouw van de nederzetting is wellicht het directe gevolg van de constructie van het eerste castellum in die periode. Het onderzoeksgebied werd d.m.v. grachten en greppels in kleine en grote vierkante en rechthoekige percelen opgedeeld. Deze gracht‐ en greppelsystemen vertegenwoordigen meerdere fasen en staan in associatie met waterputten, waterkuilen, poelen en diverse types kuilen. In deze loten vonden er diverse ambachtelijke activiteiten en kleinschalige veeteelt plaats. Op het hoger en droger gelegen deel van het projectgebied (zone tegen de Ettelgemsestraat) waren de activiteiten wellicht anders georiënteerd. Mogelijke gebouwsporen van een woonhuis en de aanwezigheid van lagen en kuilen met haard‐ en consumptieresten (zoals schelpen) lijken er op te wijzen dat het noordelijke onderzoeksgebied in of minstens vlakbij een zone lag waarin werd gewoond. Vanaf het einde van de 3de eeuw fungeerde het gebied opnieuw als doorgangsgebied. Enkele vondsten, zoals een scherf radjessigillata en twee Laat‐Romeinse munten, gevonden in karrensporen wijzen hierop. De twee groepjes van twee inhumatiegraven werden wellicht toen (eind 3de eeuw ‐ begin 5de eeuw) aangelegd langs één van deze zandwegen.

Het belang van de site Riethove ligt vooral aan de uitgebreidheid en diversiteit van volmiddeleeuwse resten. Het is de eerste keer op het grondgebied van Oudenburg dat volmiddeleeuwse bewoning in een dergelijke omvang kon worden onderzocht. Plattegronden van meerdere hoofdgebouwen, bijgebouwen en annexe structuren werden opgegraven. Vanaf het midden van de 11de ontwikkelde zich een agrarische nederzetting die in een eerste fase onder meer bestond uit een grote bootvormige constructie, een brede afwateringsgracht en enkele vlechtwerkwaterputten. De eerste bewoningsfase lijkt in ruimtelijk opzicht goed op de de kleine omgrachte landbouwbedrijven die in het buitengebied worden aangetroffen. De volmiddeleeuwse bewoning ondergaat in een tweede fase een duidelijke tranformatie. Het gebouwenbestand, met als blikvangers de woonstalhuizen, wordt nu systematisch ingeplant langsheen de Ettelgemsestraat. Dit lijkt te wijzen op een planmatige ordening van de periferie rondom het stadje Oudenburg dat vermoedelijk aan het begin van de 12de eeuw stadsrechten ontving. De occupatie loopt door tot het einde van de 12de eeuw.

In de late middeleeuwen ondergaat het onderzoeksgebied meerdere transformaties. In de 13de ‐ begin 14de eeuw is er nog altijd sprake van bewoning op de site, die in tegenstelling tot de volmiddeleeuwse veel minder goed traceerbaar is. Deze laatste concentreerde zich langs de noordzijde van het onderzoeksgebied, in een zone die veel kleiner was dan tijdens de volle middeleeuwen. Er stond wellicht een O‐W georiënteerd tweeschepig laatmiddeleeuws woonhuis. Dit gebouw was aan haar oostelijke zijde door enkele greppels afgebakend. Aan haar zuidelijke zijde lagen een vlechtwerkwaterput, die evolueerde naar een waterkuil), en een jongere tonwaterput. Deze occupatie kwam door een brand aan haar einde. Aan het begin van de 14de eeuw wordt het gebied d.m.v. palenrijen in grote rechthoekige kavels opgedeeld. De afrasteringen zijn perfect geaxeerd op de Ettelgemsestraat. Deze palenrijen schrijven zich in in een van hogerhand opgelegde verkaveling omdat ze ook systematisch op andere sites aan weerszijden van de Ettelgemsestraat werden aangetroffen. Ook daar staan de palenrijen, al dan niet ingeplant in een greppel of vergezeld van een greppel, haaks op de Ettelgemsestraat, en kunnen ze in hetzelfde tijdsbestek worden gedateerd. In de loop van de 14de eeuw worden het projectgebied voorzien van een aantal grachtstructuren die vooral een afwaterende functie hadden.

Op de overgang van de late middeleeuwen naar de nieuwe tijd werd de zone langs de Ettelgemsestraat volledig heringericht om plaats te maken voor huizen in baksteen. Deze bouwcampagne vond vermoedelijk plaats tijdens de tweede helft van de 14de eeuw. Een belangrijke vaststelling is dat voor de constructies gelijkaardige baksteenformaten werden gebruikt (24/25 x 10/12 x 5/6 cm), wat wijst op een gemeenschappelijke bouwcampagne. De bewoning liep door aan het begin van de 17de eeuw. Hoewel de bewaringstoestand uitermate slecht is, konden toch een zestal wooneenheden worden gereconstrueerd op basis van vooral de haardvloeren en de gemene muren. De bewoning was aaneengesloten en bestond uit zowel diephuizen als dwarshuizen. Slechts één huis was voorzien van een kelder. De helft van de huizen was voorzien van een inpandige of uitpandige beerkelder. De haardplaatsen lagen over het algemeen op een halve meter van een gemene muur of binnenmuur. Waterputten die aan die fase kunnen worden toegeschreven, zijn niet gevonden. Daaruit kan worden afgeleid dat men toen zijn water haalde uit openbare waterputten.

Wellicht uit een jongere periode – 17de ‐18de eeuw ? – zijn de laatste restanten van een achttal cirkelvormige structuren waarvan zowel de bodem als de opbouw uit baksteen waren opgebouwd. Deze bevonden zich op een ruime afstand van de Ettegelmsestraat. De interpretatie van deze structuren, die deels of volledig in de grond waren gebouwd, ligt open. Hun bouwwijze en afmetingen wijst evenwel in de richting van post‐middeleeuwse leerlooierskuilen.

De jongste sporen ten slotte zijn citernes die verband houden met de hoveniersteelt. Ook dit deel van Oudenburg was in de loop van de 20ste eeuw niet verstoken van serres. Een ander deel van de site Riethove was voorzien voor teelt in de open lucht.

Auteurs: Dhaeze, Wouter
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Stad Oudenburg

Ijzertijd

Datering: ijzertijd
Typologie: briquetage, vaatwerk
Materiaal: aardewerk
Gebeurtenis:

Beschrijving:
Op de site werden geen sporen uit de ijzertijd aangetroffen. Het ijzertijd-aardewerk is afkomstig uit een laag met verbrande aarde en uit de vulling van volmiddeleeuwse paalkuilen. Zowel fijner aardewerk, als grover aardewerk.

Middeleeuwen

Datering: late middeleeuwen, volle middeleeuwen
Typologie: afwateringsgreppels, gebouwplattegronden, kelders, munten, muurresten, paalsporen, perceelsgreppels, vloeren, waterkuilen, waterputten
Materiaal: grijs aardewerk, hout, ijzer, plantaardig materiaal, steen
Gebeurtenis:

Nieuwe tijd

Datering: 17de eeuw
Typologie: afwateringsgreppels, akkerlagen, beerputten, haardplaatsen, kelders, kleding en -accessoires, munten, muurresten, sieraden, vloeren
Materiaal: biologisch materiaal, glas, metaal, papier, steen
Gebeurtenis:

Romeinse tijd

Datering: Midden-Romeinse tijd
Typologie: afwateringsgreppels, brandrestengraven, gebouwplattegronden, grachten (infrastructuur), haardkuilen, inhumatiegraven, karrensporen, kleding en -accessoires, kuilen, munten, nederzettingen, paalkuilen, perceelsgreppels, sieraden, waterputten
Materiaal: aardewerk, bot (dierlijk), bot (menselijk), glas, hout, ijzer, koperlegering, leer, schelp
Gebeurtenis:

Steentijd

Datering: finaalneolithicum
Typologie: werktuigen
Materiaal: vuursteen
Gebeurtenis:

Beschrijving:
28 silex-fragmenten


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2025: Riethove WZC [online], https://id.erfgoed.net/waarnemingen/988720 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.