De resultaten van het landschappelijk booronderzoek hebben aangetoond dat het plangebied ter hoogte van boringen 1 en 3 opgebouwd is uit een goed bewaarde en intacte zandbodem met humus- en ijzerhoudende B-horizonten. In boorpunten 2 en 4 is de moederbodem deels afgetopt en rust de bouwvoor er rechtstreeks op, zonder B-horizont of andere (natuurlijke) overgangshorizont. Er zijn echter geen aanwijzingen van grootschalige aftopping, diepploegen of andere verstoring van het bodemprofiel, te oordelen naar de aanwezigheid van goed bewaarde bodemprofielen vlakbij. Gezien de goed bewaarde profielontwikkeling in boorpunten 1 en 3, is de kans om ruimtelijk intacte in situ vindplaatsen uit de steentijdperiode terug te vinden reëel.

Tijdens het verkennend archeologisch booronderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden voor vuursteenvindplaatsen in het plangebied. Kleine vindplaatsen of vindplaatsen met een lage vondstdensiteit kunnen tijdens een archeologisch booronderzoek worden gemist. Maar, daarnaast bleek ook de bodem op een aantal plaatsen minder gaaf bewaard waardoor niet kan worden uitgesloten dat de hier eventueel aanwezige vuursteenvindplaatsen reeds in belangrijke mate in de bouwvoor zijn opgenomen. Er is wel aardewerk aangetroffen. Het grijs gedraaid aardewerk kan wijzen op een middeleeuwse aanwezigheid in of in de buurt van het plangebied. Het handgevormd aardewerk wijst mogelijk op een neolithische aanwezigheid (Michelsberg/groep van Spiere); al is de determinatie van dit aardewerk onder voorbehoud.

Het proefsleuvenonderzoek kon deze aanwezigheid niet aantonen, er werden slechts enkele greppels aangetroffen die ook niet konden gedateerd worden. De greppels waren 1 tot 1,5 breed en worden geïnterpreteerd als mogelijke perceelsgreppels, hoewel ze op geen historische kaarten voorkomen. De datering en interpretatie van het onderzoeksterrein blijft dus eerder zeer vaag.

Door het ontbreken van verdere sporen of vondsten wordt het potentieel op kennisvermeerdering als zeer laag ingeschat.