De landschappelijke boringen tonen aan dat binnen het plangebied matig droge zandbodems met ApC profiel voorkomen. Ter hoogte van BP3 werd een vermengde AC-horizont vastgesteld tussen de teelaarde en de moederbodem. Het teelaardepakket is ca. 50cm dik ter hoogte van BP1 en BP3 maar ter hoogte van BP2 reikt het tot een diepte van ca. 100cm. Er werden geen duidelijke sporen van verstoring waargenomen. Mogelijk gaat het om een natuurlijke depressie in het landschap. Gezien geen oude, begraven loopniveaus werden aangeboord, kan de kans op het aantreffen van een in situ bewaarde steentijd artefactensite zeer laag worden ingeschat.
Het proefsleuvenonderzoek bracht slechts drie archeologische sporen aan het licht. Het gaat om een gracht en twee kuilen. De gracht lijkt van een recentere oorsprong te zijn gezien de aanwezigheid van baksteenbrokken. De datering van de kuilen is onzeker en ze kennen gezien hun geïsoleerde ligging een beperkte archeologische relevantie. Bovendien blijkt de zone rondom sterk verstoord. Het plangebied is sterk onderhevig geweest aan verstorende activiteiten, gerelateerd aan de voormalige bebouwing. Er werd geen vondstmateriaal aangetroffen tijdens het proefsleuvenonderzoek.