Landschappelijke boringen hebben uitgewezen dat een archeologisch niveau waarin in situ bewaarde steentijdvindplaatsen zich kunnen situeren, zich bevindt op een diepte van 35 à 60 cm beneden het maaiveld in het noordwestelijke, hoger gelegen deel van het plangebied. In het zuidoostelijke, lager gelegen deel van het terrein is enkel nog beekalluvium aanwezig onder een A-horizont en/of verstoorde lagen. In het noordwestelijke, hoger gelegen deel van het terrein werd nog een Bt-horizont bovenop een C-horizont aangetroffen, bedolven onder een pakket colluvium.
Tijdens het verkennende archeologische booronderzoek werden in geen van de uitgevoerde boringen indicatoren (artefacten en/of ecofacten) aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische site uit de periode van de steentijden. Alle uitgezeefde vondsten zijn afkomstig uit een meer recente periode en bestaan hoofdzakelijk uit baksteenfragmenten, leisteenfragmenten en slak- en kolengruis. Overige vondsten zijn van duidelijk natuurlijke oorsprong en bestaan hoofdzakelijk uit concreties en grind. Deze vondstmaterialen dateren echter ten vroegste vanaf de late middeleeuwen, maar zijn hoogstwaarschijnlijk van afkomstig uit een meer recente periode.
Ter hoogte van de oostelijke rand, meer bepaald net ten oosten en zuidoosten van de voormalige bebouwing, konden wel nog resten van de oorspronkelijke/natuurlijke bodemopbouw (Bt-horizont) worden vastgesteld. De noordelijke en westelijke rand van het plangebied wordt gekenmerkt door een bodemopbouw die reeds verstoord is tot in de moederbodem/C-horizont. Gelet op het ontbreken van enige lithische artefacten of organische ecofacten uit de periode van de steentijden, is het potentieel op kenniswinst met betrekking tot steentijdvindplaatsen verder nihil.