is aangeduid als gebied geen archeologie, gewestelijk Gebied 12520
Deze aanduiding is geldig sinds
Het archeologisch onderzoek bracht een ruime handvol (paal- en uitbraak)kuilen, één waterput, twee greppels en een gracht aan het licht. In de palenwolken waren 7 gebouwenstructuren duidelijk herkenbaar, zijnde 6 vierpostenspiekers en één zespostenspieker.
In de grondsporen van drie structuren werd materiaal opgediept die de contexten in de metaaltijden en/of Romeinse tijd plaatsen. De besmeten afwerking van twee artefacten in één spieker geldt als hulpelement om de structuur in de ijzertijd te plaatsen.
In de zuidoostelijke hoek van het terrein was een waterput aanwezig. Onderin waren restanten van aangepunte planken zichtbaar die als beschoeiing fungeerden. Het hout alsook de schachtvulling werd ingezameld voor natuurwetenschappelijke analyses. Dit leverde een absolute datering van de waterput in de late ijzertijd op. Zeer interessant is dat binnenin de centrale schachtvulling een archeologisch complete beker met diamantknoppen aan het licht kwam. De markante vondst zet niet alleen de chronologische duiding van de waterput in de late ijzertijd kracht bij, omwille van de intacte staat gecombineerd met de vormtechnische en decoratieve zeldzaamheid van het item is het tevens niet onmogelijk dat dit de neerslag vormt van een welbepaalde handeling met rituele inslag. Algemeen duidt het volledige vondstenspectrum op een lokale traditie. De diamantknoppenbeker wijkt pertinent af van dit klassiek gamma en pleit dan ook onrechtstreeks voor een noemenswaardige status van de bewoners.
Het palynologisch onderzoek op de schachtvulling van de waterput toont ons een beeld van een ijzertijdnederzetting in een open plek te midden van een verder sterk bebost landschap. Het bos zelf was evenwel onderdeel van het economisch benutte landschap en wisselde vermoedelijk van
afgelegen en schaduwrijk of nat en moeilijk begaanbaar tot meer open struweel en wastine-achtig landschap. Vee was vermoedelijk een belangrijke factor in de openheid van de bossen. Rond de nederzetting lagen akkers en graslanden die in voorgaande perioden op het bos waren veroverd. Hiervoor had men zowel de drogere als de nattere delen in het landschap ontgonnen. Palynologische aanwijzingen voor akkerbouw zijn slechts beperkt aanwezig, maar er zijn veel macroresten aanwezig die wijzen op de teelt van cultuurgewassen rond de site.
Na opgave van het woonerf uit de late ijzertijd ligt het gebied er ogenschijnlijk geheel verlaten bij. Het is pas ten vroegste vanaf de Romeinse tijd dat er weer menselijke aanwezigheid wordt waargenomen, activiteiten die afgaande op de grondsporen ter zake – greppels en een gracht – agrarische doeleinden niet overstijgen. Het gegeven dat amper drie fragmenten van een tegula en een imbrex uit de sporen zijn opgediept is ten eerste een goede indicatie dat dichtstbijzijnde woonentiteiten al op geringe afstand van het projectgebied verwijderd moeten liggen. Het gevaar om de gracht op basis van het bouwtechnisch keramiek chronologisch in de Romeinse tijd te plaatsen is natuurlijk groot, daarom draagt het materiaal hoogstens bij als terminus post quem.
Auteurs: Meylemans, Erwin
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Heeft als voorganger
Witte Molen
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2025: Witte Molen [online], https://id.erfgoed.net/waarnemingen/989216 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.