Naar aanleiding van de sloop van twee woningen en de bouw van een commerciële ruimte en appartementen werd in de zomer van 2022 door Aron bv een archeologische opgraving uitgevoerd. Het projectgebied had een oppervlakte van ca. 427 m2.
Het terrein ligt in het historische centrum van de stad, recht tegenover de ingangspoort van de Sint-Trudoabdij. Deze abdij werd rond het midden van de 7de eeuw gesticht en is een van de oudste abdijen van onze gewesten. Ze lag ook aan de oorsprong van de stad Sint-Truiden, die geleidelijk rondom de abdij groeide.
Bij het archeologisch onderzoek werden op deze twee percelen funderingen aangetroffen van de gebouwen die tot voor kort op het terrein stonden, en werden zeker vier kelders en mogelijk de restanten van een vijfde kelder vastgesteld. Op het primitief kadaster uit het midden van de 19de eeuw zijn er vijf verschillende percelen binnen het huidige onderzoeksgebied te zien.
Het gebouw dat op nr. 16 stond en waarvan de voorgevel werd bewaard in het nieuwbouwproject, is al te zien op het primitief kadaster en moet dus minstens uit het midden van de 19de eeuw dateren. Volgens de Inventaris Onroerend Erfgoed zou het gebouw in de kern zelfs 17de-eeuws zijn. De betonnen kelder onder huis nr. 16 lijkt pas uit het begin van de 20ste eeuw te dateren. Voor een nog oudere kelder op dit perceel kon geen afdoend
bewijs gevonden worden.
Er kon ook geen enkel archeologisch bewijs gevonden worden voor een link met de stadsgevangenis ‘seven trappen’, zoals in de Inventaris Onroerend Erfgoed vermeld staat bij dit gebouw. Het is niet duidelijk waar deze informatie op gebaseerd is.
Drie andere kelders, mogelijk was er zelfs nog een vierde, bevonden zich onder huis nr. 14. In de oudste bouwfase waren deze kelders opgebouwd uit blokken Lincentsteen. Op het primitief kadaster liggen deze kelders allemaal op aparte percelen, en ze sluiten mooi aan bij de omtrek van deze percelen. Ze moeten dus oorspronkelijk bij verschillende gebouwen hebben gehoord, die ouder zijn dan het midden van de 19de eeuw.
Ergens tussen het midden van de 19de eeuw en het einde van deze eeuw moeten drie van de gebouwen zijn samengevoegd, dan werd op het gelijkvloers één winkelruimte ingericht, de ramen op de bovenverdiepingen zijn wel nog duidelijk verschillend bij de drie verschillende panden.
Twee van de kelders worden dan ook verbonden met elkaar. Later wordt ook het gebouw op het vierde perceel er nog bijgevoegd.
Alhoewel het onderzoeksgebied zwaar verstoord was door de sloop van de bestaande gebouwen en het niet volledig kon opgegraven worden, konden er plaatselijk toch nog kleine oppervlaktes geregistreerd worden waar nog middeleeuwse sporen in situ aanwezig waren. Ook bij het uitbreken van de kelders konden plaatselijk nog profielen worden geregistreerd met middeleeuwse sporen. Het overgrote deel van de middeleeuwse sporen kon omdat ze enkel nog (deels) in een profiel of vlak zichtbaar waren, niet beter omschreven worden dan als ‘kuil’ of ‘laag’.
De oudste dateerbare scherf die op de site werd ingezameld is een manchetrand van een tuitpot in Maaslands aardewerk, te dateren in de periode van het einde van de 11de tot het einde van de 12de eeuw.
De oudste sporen in het onderzoeksgebied zijn dus zeker minstens 12de-eeuws. Sommige middeleeuwse sporen doorsneden echter nog oudere sporen die geen vondsten bevatten. Daardoor is het ook niet zeker of deze sporen zelf ook nog volmiddeleeuws zijn, of misschien nog ouder.
Bij het uitbreken van kelders 4 en 2 en de gang tussen beiden, werd duidelijk dat daar een bijna vijf meter brede en drie meter diepe gracht aanwezig was, die ongeveer parallel met de Diesterstraat en de voorgevel van de abdij liep. De gracht werd duidelijk door andere sporen heen gegraven en was dus niet natuurlijk. Radiokoolstofdatering van een laag met organisch materiaal op de bodem van de gracht leverde een datering op die met 95,4% waarschijnlijkheid te situeren is tussen 987 en 1153, de volle middeleeuwen dus.
Een staal van de oudste organische laag uit de gracht werd onderworpen aan een archeobotanisch onderzoek. In het staal werden naast botanische resten ook eierschalen, visschubben, bot en aardewerk aangetroffen. Het onderzoek van de macroresten en pollen van de grachtvulling gaf ook weer dat er waarschijnlijk sprake was van afval in de gracht. De samenstelling van het onderzochte materiaal lijkt voornamelijk te bestaan uit stro van granen en uit hooi van (vochtige) voedselrijke graslanden. Aangetroffen cultuurgewassen en gebruiksplanten zijn rogge, tarwe, vlas, vlier, hazelaar, en mogelijk kers/pruim, gerst en tuinboon.
Er werden geen duidelijke aanwijzingen aangetroffen die wijzen op tuininrichting en/of cultiveringslagen. Resten van waterplanten of van algen of andere palynologische resten die vaak in waterige contexten worden gevonden, waren afwezig. Het moet dus een ‘droge’ gracht zijn geweest.
Uit het houtskoolonderzoek kwam naar voren dat er door de bewoners uit de omgeving minstens zes houtsoorten gebruikt werden als brandstof: eik, beuk, berk, es en een kersachtige, maar hoofdzakelijk els. De aangetroffen boomsoorten in het houtskoolassemblage komen grotendeels overeen met het pollenonderzoek. Dit is mogelijk een indicatie dat het hout lokaal is verzameld en/of gekapt. Waarschijnlijk was er niet veel bebossing in de omgeving. Dit zou kunnen verklaren waarom vooral hout van slechte kwaliteit (els) benut werd als brandstof.
Gezien de breedte, de diepte en het feit dat het duidelijk om een gegraven gracht gaat, moet de gracht een verdedigende functie gehad hebben. Door de ligging en oriëntatie kan ze niet anders dan bedoeld geweest zijn om het klooster en de kloosterkerk te verdedigen. Bij de beschrijvingen in de abdijkroniek lijkt een gracht die bij jaar 1114 wordt vermeld in aanmerking te komen: een brede gracht die rond het kerkplein (in dezelfde tekst ook atrium genoemd) van de abdij liep, en gedempt werd in 1114.
Op basis van de 14C-datering en de in de gracht aangetroffen vondsten zou het ook om een nog oudere verdediging van het klooster kunnen gaan, uit de periode van de wederopbouw van het klooster vanaf het midden van de 10de eeuw, na de invallen van de Noormannen.
Een dergelijke verdediging wordt wel nergens in de kroniek beschreven, maar de beschrijving van deze periode in de kroniek is dan ook erg summier.
Auteurs: De Winter, Natasja
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: ARON bvba
Is deel van
Historische stadskern van Sint-Truiden
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Diesterstraat 14/16 [online], https://id.erfgoed.net/waarnemingen/989238 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.