Het voorafgaande proefputtenonderzoek toonde aan dat er zich binnen het plangebied een archeologisch relevante zone met postmiddeleeuwse muurwerk bevond. Deze zone werd geselecteerd voor verder onderzoek in de vorm van een archeologische opgraving.
Een groot deel (ca. 800 m2) van de advieszone (ca. 1200 m2) was bij aanvang van de opgraving omwille van een misverstand met betrekking tot de afbakening van de op te graven zone reeds weggegraven. Voor de grote zone ten westen en ten zuiden van de aangelegde werkputten kon op basis van de onderzoeksresultaten gesteld worden dat hier geen archeologische restanten meer aanwezig waren en dat er bijgevolg geen waardevolle informatie is verloren gegaan. Voor de kleinere zone in het oosten van het plangebied (ca. 200 m2) kon dit niet met zekerheid gesteld worden.
Tijdens de archeologische opgraving werden in totaal 10 spoornummers uitgedeeld. Alle sporen kenden een postmiddeleeuwse oorsprong. Het oudste muurwerk werd in verband gebracht met de ommuring van het kasteeldomein tussen ca. 1632-1761. Tegen de muur werd een rechthoekige ruimte in de leem uitgegraven, waarvan zowel de wanden als de vloer bezet werden met kalkmortel. Naar alle waarschijnlijkheid betrof het een kelder. De aan dit muurwerk gerelateerde sporen/structuren werden eveneens in deze periode gedateerd.
De overige sporen, twee goten en een waterput, waren van recentere oorsprong en dienen allicht aan de 19de- en 20ste-eeuwse bebouwing op het terrein gekoppeld te worden.