De werfbegeleiding heeft interessante inzichten opgeleverd over de bodemopbouw en de archeologische resten op een perceel centraal binnen de vicus van Kester. Er is sprake van een bijzonder goed bewaarde bodemopbouw. Op de quartairgeologische kaart was zichtbaar dat de quartair sedimenten homogene of zeer weinig herwerkte eolische sedimenten betreffen, die vooral voorkomen op plateaus. Er is op de verbrokkelde Bt-horizont nog een E-horizont bewaard gebleven. Deze kent wel een scherpe overgang naar de Ap-horizont, maar er lijkt nauwelijks sprake van erosie op het terrein. De scherpe overgang duidt op enige antropogene herwerking van de top van de natuurlijke horizonten, vermoedelijk mede omdat het terrein intensief in gebruik is geweest in de Romeinse periode.
Deze Romeinse aanwezigheid uit zich door de verschillende typen sporen, die zijn aangetroffen tijdens de werfbegeleiding. De sporen vormen gezamenlijk een complexe spoorcombinatie, die onderdeel uitmaakt van één of meerdere percelen langs de Romeinse hoofdweg doorheen de vicus van Kester. Het gaat om restanten van meerdere gebouwen, zowel in houtbouw als steen(sokkel)bouw, met erlangs en op het achtererf clusters van kuilen en beerputten. De exacte ruimtelijke indeling is moeilijk te bepalen, aangezien er slechts een klein deel van het terrein is onderzocht, voornamelijk in smalle stroken. De bebouwing lijkt zich in het westelijk deel te situeren, dicht bij de Romeinse hoofdweg. Wellicht eindigde het achtererf ter hoogte van werkput 2. In deze put zijn geen sporen aangetroffen en in deze zone eindigt ook de vuile laag in werkput 6.
Het aardewerk dateert de sporen in de midden-Romeinse periode (70 tot 275 n. Chr.). Het materiaal is zonder uitzondering te interpreteren als huishoudelijk gebruiksaardewerk. Wellicht dat de natuursteenvondsten nog wijzen op artisanale activiteiten, maar het onderzoek is te beperkt om hier een goed beeld van te krijgen.