Bij het onderzoek van de toevalsvondst ter hoogte van het perceel Molenmeers 29, werden 11 archeologische sporen geregistreerd in twee niveaus. De sporen bevinden zich allen op een historisch stuk achtererf dat al op het eerste beschikbare kaartmateriaal van de stad uit 1562 als dusdanig staat weergegeven. Kijkend naar de archeologische resultaten kunnen deze onderverdeeld worden in ruwweg 2 perioden.
De meest recente fase, waartoe de beerputten (S3) en (S4) behoren, situeren zich in de late 17de tot en met 19de eeuw. De sporen uit deze fase zijn te linken aan het gebruik van het terrein als onbebouwde zone waarin zich achtererfstructuren bevonden. De sporen zelf kunnen naast een stratigrafisch jongste fase eveneens gedateerd worden aan de hand van het vondstmateriaal. De vondstcontexten zijn dan wel vermengd met materiaal met uiteenlopende dateringen, toch zijn duidelijke stukken uit de 17de-19de eeuw steeds aanwezig zoals het witbakkend aardewerk met mangaanspikkels en faience aardewerk. Recenter industrieel wit aardewerk die zeker vanaf de tweede helft van de 19de eeuw talrijk aanwezig is op sites, blijkt in de contexten van de toevalsvondst quasi afwezig.
De tweede fase bestaat opnieuw uit sporen te linken aan achtererfstructuren, maar kunnen gedateerd worden in de late middeleeuwen. Sporen van deze fasen zijn de bakstenen beerput (S1), en de twee tonwaterputten (S8, S9). Ook hier was het vondstmateriaal van belang voor het verkrijgen van een datering. Hierbij dient wel rekening gehouden te worden met het feit dat het aardewerk afkomstig is uit de dempingsfase van de waterputten en dat de gebruiksfase en de aanleg van de waterputten deze datering voorafgaat.
Op basis van het aardewerk uit de dempingsfase van beide waterputten en de onderlinge stratigrafie, is tonwaterput S9 het oudste exemplaar. Het vondstmateriaal liet toe de demping van deze put te dateren in de 15de eeuw. De aanlegkuil van tonwaterput S8 doorsnijdt de aanlegkuil van de eerste put en is dus stratigrafisch jonger. Voor deze tweede tonwaterput liet het materiaal toe de demping van het spoor te dateren in de tweede helft en mogelijk zelfs het laatste kwart van de 15de eeuw. Op basis van deze gegevens kan de dempingsfase van waterput S8 worden bijgesteld naar de eerste helft van de 15de eeuw.
Kijkend naar het ruimer beeld van de site kan gesteld worden dat de oudste sporen te dateren zijn aan het einde van de bloeiperiode van deze artisanale wijk in het Sint-Annakwartier. Door sociaaleconomische problemen volgt in de 16de eeuw het verval van de wijk.
Duidelijke materiële aanwijzingen voor het artisanale karakter van de wijk werden niet aangetroffen. Wel kan de vondst van een stuk ruw amber een indicatie zijn voor de nabijheid van een bewerkingsatelier. Het gaat immers om een kostbare en archeologisch zeldzame vondstcategorie die wel al eerder binnenin het Sint-Annakwartier werd aangetroffen.
Auteurs: Lannoy, Branco; De Mulder, Jelle
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Historische stadskern van Brugge
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Brugge Molenmeers 29 [online], https://id.erfgoed.net/waarnemingen/989911 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.