Het proefsleuvenonderzoek toonde aan dat een groot deel van het plangebied verstoord werd door de voormalige bebouwing of het bouwrijp maken van het terrein voorafgaand aan deze bebouwing. In het zuidwesten werden echter nog enkele sporen aangetroffen, waaronder een gracht en twee brandrestengraven. De sporen zijn relatief ondiep bewaard en werden mogelijk enigszins afgetopt door de recentere activiteiten binnen het plangebied. De aangetroffen gracht kan op basis van cartografische bronnen geïnterpreteerd worden als 19de-eeuwse perceelsgracht. De brandrestengraven dateren in de vroege en midden-Romeinse periode en maakten oorspronkelijk mogelijk deel uit van een groter grafveld dat verder doorloopt buiten de grenzen van het plangebied. Daarnaast is het niet uit te sluiten dat de graven geïsoleerd voorkomen. Het anthracologisch onderzoek geeft aan dat in een van de graven uitsluitend eikenhout aanwezig is. Het fysisch antropologisch onderzoek kon enkel aantonen dat het materiaal –indien het van menselijke aard is – afkomstig is van individuen met een minimale leeftijd bij overlijden van 8 jaar (S1) en 5 jaar (S2). De aanwezigheid van de brandrestengraven geeft aan dat de omgeving van het plangebied bewoond werd in de vroeg tot midden-Romeinse periode.