De bodemprofielen konden aangeduid worden als deel uitmakende van eenzelfde pedogenetische zone, namelijk deze met A/C-profielen met afzettingspakketten van colluvium/alluvium. Het ontbreken van de Bt-horizont en mogelijks een deel van de C-horizont kan worden
toegeschreven aan hellingserosie en fluviatiele erosie aanwezig op het terrein.

Tijdens het proefsleuvenonderzoek werden vier relevante archeologische sporen vastgesteld waarvan twee kuilen en twee greppels. Binnen de kijkvensters kon het verdere verloop van de greppels werden vastgesteld, maar er werden geen bijkomende grondsporen teruggevonden.

De aangetroffen kuilen bevinden zich in het noordwesten van het projectgebied. Beide grondsporen hebben een donkergrijze kleur en lemige textuur. De vulling is vrij heterogeen en bevat geen baksteenresten of aardewerkfragmenten. De grondsporen zijn zeer vaag en niet duidelijk afgelijnd. Na het couperen bleken deze natuurlijk van aard te zijn.

Er werden twee greppels geregistreerd, er werden geen baksteenresten of aardewerk teruggevonden in het spoor, waardoor een precieze datering niet mogelijk is. Op basis van de topografische kaart uit 1939 werd vastgesteld dat op deze locatie een perceelgreppel of afbakening binnen het weiland is opgetekend (Fig. 2.17). Wellicht betreft het dus een greppel uit de 19de of 20ste eeuw.