Tijdens de opgraving in de zone ter hoogte van de Brugstraat werden 57 bodemsporen geregistreerd. Na eliminatie van de natuurlijke bodemsporen en de recente verstoringen resteren er 47 sporen. Het aangetroffen sporenbestand bestaat voornamelijk uit relatief recente (late middeleeuwen – nieuwe tijd) sporen, waarvan een deel kan geïnterpreteerd worden als percelering- of afwateringsgrachten, of kan gelinkt worden aan de nabijheid van een (oude) voetweg. Daarnaast werden ook verschillende kuilen aangetroffen, waarvan de functie niet kan achterhaald worden. Het is mogelijk dat het om kuilen voor zandwinning gaat. Het onderzoek leverde een hoeveelheid archeologisch vondstmateriaal op dat uit de metaaltijden, Romeinse tijd en de middeleeuwen dateert. Het aangetroffen vondstmateriaal is echter grotendeels verplaatst.
In de zone ter hoogte van de Eksterstraat werden door de hoge verstoringsgraad noch archeologische sporen, noch archeologische vondsten waargenomen.
In totaal zijn vier vuursteenfragmenten verzameld. Het gaat meer bepaald om niet-bewerkt debitagemateriaal uit verschillende vuursteensoorten. Geen van de fragmenten bleken in situ te zijn. Ook de datering blijft ongekend.
Er zijn 34 fragmenten handgevormd aardewerk aan het licht gekomen die in de metaaltijden-Romeinse tijd kunnen gesitueerd worden, waarvan 7 fragmenten met zekerheid in de ijzertijd kunnen worden gedateerd. Het aardewerk kwam voornamelijk voor in de noordwestelijke deel van de werkput ter hoogte van de uitbereiding van de werkput. Het aardewerk lijkt dan ook voornamelijk voor te komen in de zone met een colluviale afzetting die het materiaal meevoerde van hogerop.
Voor het aardewerk werd naast heel wat onbepaalde handgevormd en gedraaide wandscherven ook fragmenten herkend van kruikwaar (8 fragmenten waaronder 1 stuk zeepwaar), 1 fragment van een dolium, 1 fragment van een beker, 2 fragmenten van een kom, en 1 fragment van een amfoor. Onder de keramische objecten werd een fragment van een vuurbok aangetroffen en een fragment van een gedecoreerde olielamp. Verder zijn 4 fragmenten van tegulae en 2 fragmenten van een imbrex terug gevonden.
2 fragmenten (mogelijk Merovingisch) Mayen-aardewerk uit 600-900 o.t.
Bij het laatmiddeleeuws en post-middeleeuws vondstmateriaal is voornamelijk rood aardewerk terug te vinden. In mindere mate komen ook enkele scherven steengoed voor. De glazuur op het aardewerk varieert van rood tot groen en geel op een witte sliblaag. In het aardewerk is een vrij grote variatie in vormen terug te vinden. Voorkomend zijn o.a. teilen, kommen, een papkom, een pootje van een grape, kan/kruik vormen, borden en een steengoed kan. Opvallend in het aangetroffen aardewerk uit deze periode is de grotere spreiding van het vondstmateriaal. Vondsten uit de middeleeuwen en postmiddeleeuwen komen dan ook veelvuldig voor in de colluviale afzettingen, de alluviale afzettingen, als in de sporen zelf.
Als laatste werden ook 3 metaalvondsten en een grote concentratie aan metaalconcretie (zie hierboven) gevonden tijdens het onderzoek. De brokken bestaan uit roestige vormeloze kleine brokken met uitstulpingen en zijn mogelijk afval van metaalbewerking. De overige metaalvondsten bestaan uit een loden kogel met impactspoor, een massieve koperen siernagel, en een koperen munt die zich in een vrij slechte staat bevindt.
Vier langwerpige sporen die parallel aan de hellingsvoet van het reliëf lopen. Ze hebben alle een heterogene, bruingrijze vulling en een vage aflijning. In coupe verschilt hun vorm en diepte. Twee sporen bevatten aardewerk uit de late middeleeuwen - nieuwe tijd. Door hun vulling en hun positie zijn de greppels waarschijnlijk in verband te brengen met het gebruik als landweg. De landweg kwam voor het eerst voor op de 19de-eeuwse kaarten en tot op heden in gebruik.
Twee langwerpige sporen haaks op het reliëf worden door de scherp afgelijnde bruine, gevlekte vulling met enkele baksteen- en houtskoolinclusies als vrij recente afwaterings- of perceelsgreppels gezien. Het ander spoor haaks op het reliëf bevond zich op het tweede vlak en had een vage aflijning. In het vlak had deze een breedte van 3 m, in coupe bleek deze nog ca. 1 m diep. Er konden twee (natuurlijke) vullingen onderscheiden worden. Door het 20ste-eeuws kaartmateriaal wordt vermoed dat de greppel tussen 1904 en 1939 uit gebruik raakte.
Langs de hellingsvoet werden 23 kuilen in een cluster geregistreerd. De opvulling van de kuilen bestaat voornamelijk uit een heterogene opvulling die baksteenbrokjes en houtskool bevatte. Op basis van hun vulling, vorm en het vondstmateriaal kan worden aangenomen dat het om vrij jonge kuilen gaat, waarvan de functie niet kan achterhaald worden. Mogelijk zijn ze in verband te brengen met activiteiten rond de landweg, of gaat het om paalkuilen van een afbakening. Een andere mogelijke functie zou zandwinning kunnen zijn.
Auteurs: Lannoy, Branco; Merchie, Sylvie; Beke, Floris
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)