Naar aanleiding van een nieuw gebouwencomplex binnen de medisch-pedagogische Campus ‘Ten Haghedorne’ werd een archeologische opgraving uitgevoerd.
De ijzertijdsporen bestaande uit silo’s en kuilen zijn op basis van het handgevormde aardewerk gedateerd in de eerste helft van de midden ijzertijd. Zowel lokaal aardewerk, als geïmporteerde waar werd aangetroffen. Drie silo's bevatten ca. 50% van het totaal aangetroffen handgevormde aardewerk naast ander vondstmateriaal. Deze silo’s en mogelijk ook een kuil worden als verlatingskuilen gezien en hebben een rituele betekenis gehad. Deze rituele praktijken vonden vaak plaats op de liminale grenzen van een gebied of terrein. Ook silo’s bevonden zich aan de rand van nederzettingen.
De sporen uit de Romeinse periode waren het minst vertegenwoordigd op de site, maar de vondsten – in tegenstelling tot de vondsten uit de ijzertijd – werden wel sterk verspreid aangetroffen over het volledige onderzoeksgebied in het colluvium of verspit in jongere sporen.
Binnen de negen sporen, vijf kuilen en vier paalkuilen, kon één noordwest-zuidoost georiënteerde structuur van drie paalkuilen herkend worden. De paalkuilen hadden een diameter van ca. 70 cm en de structuur een minimum lengte van 11 m. Door het ontbreken van duidelijke wandpalen of standgreppels blijft het echter onduidelijk of het hier gaat om een woningplattegrond dan wel een bijgebouw. Voor geen van de kuilen kon een specifieke functie bepaald worden.
De Romeinse sporen lijken op basis van het aardewerk niet ouder te zijn dan het midden van de 2de eeuw. Eén scherf terra sigillata uit de Argonne is mogelijk 4de-eeuws.
De meerderheid van de aangetroffen sporen dateerden in de volle middeleeuwen en het begin van de late middeleeuwen tot 1300. Op basis van het aardewerk kon het zwaartepunt van deze periode gedateerd worden van het einde van de 11de eeuw tot in de 12de eeuw met een iets latere datering voor de sporen aan de zuidelijke rand.
Van alle paalkuilen uit deze periode werd de grootste cluster aan de noordelijke rand van het onderzoeksgebied aangetroffen. Vermoedelijk gaat het om één of meerdere rechthoekige structuren van samen 8 op 14 m of 5 op 8 m.
De 31 metaalslakken die in en rondom deze paalkuilen werden aangetroffen, wijzen op de aanwezigheid van een metaalatelier of smidse uit de eerste helft van de 12de eeuw. Minstens 8 van deze slakfragmenten konden herkend worden als plano convexe smeltslakken. Ondanks de afwezigheid van grotere hoeveelheden verbande leem, houtskool of fragmenten hamerslag werd wel minstens één fragment furnace lining aangetroffen. We hebben hier dan ook vermoedelijk te maken met het secundaire smeden van metaal, en niet het primaire smelten of de productie van ijzerwolf uit ertsen. Ten oosten en zuiden van de palencluster werden er twee deels bewaarde greppels aangetroffen die deze ambachtelijke zone mogelijk begrensden.
Net ten noorden van de structuur werden twee opvallend grote kuilen aangetroffen die geïnterpreteerd worden als leemontginningskuilen, mogelijk voor de aanleg van het metaalatelier of smidse. Iets zuidelijker dan de structuur werd een derde opvallende kuil aangetroffen die als waterkuil wordt geïnterpreteerd. Ook deze kunnen mogelijk in relatie staan met de metaalbewerking.
Eén spoor binnen het onderzoeksgebied kon met zekerheid als een hutkom geïnterpreteerd worden. Voor negen andere sporen blijft deze interpretatie onzeker door het ontbreken van de onderliggende paalkuilen. De duidelijk identificeerbare hutkom van 2 op 3 m werd opnieuw nabij het metaalatelier of smidse aangetroffen en bevatte ook een slakfragment. Opvallend: de opvulling van de hutkom kon op basis van het aardewerk – net als de smederij – gedateerd worden tussen het einde van de 11de eeuw en het begin van 12de eeuw, terwijl deze traditioneel volgens de literatuur zouden verdwijnen in de loop van de 10de en vroege 11de eeuw (REF)
De jongste periode die binnen het onderzoeksgebied werd aangetroffen dateerde tussen 1300 en 1500. Het betrof slechts 19 sporen, voornamelijk kuilen waaraan geen specifieke interpretatie geven kon worden, een greppel en een onverharde weg. Ook voor deze periode kunnen we dus niet spreken van de kern van een nederzetting of erf.
De 3 m brede onverharde weg werd dwars doorheen het onderzoeksgebied aangetroffen en was noordwest-zuidoost georiënteerd. Aan weerszijden was de weg geflankeerd door een 1 m brede greppel en het geheel was 60 tot 90 cm dieper uitgesleten waardoor het als een 6,5 m breed spoor doorheen de site sneed.
Auteurs: Cornelissen, Yasmine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)