In totaal gaat het over 25 antropogene sporen. Bij de antropogene sporen kan een onderscheid gemaakt worden tussen een greppel, (paal)kuilen, funeraire sporen en een bierkelder. Bij de funeraire sporen gaat het zowel om urnengraven als om crematiegraven.
Er werden 11 (paal)kuilen aangetroffen. Enkele paalkuilen behoorden tot een vierpalige spieker. De bierkelder dateert uit de 19de eeuw. Er werden vrij weinig vondsten aangetroffen tijdens de opgraving. Vermoedelijk kan dit mee verklaard worden door de grote mate waarin het terrein verstoord was. Het onderzoek leverde vier urnen op. Bij sommige sporen bevatte de grafvulling nog enkele scherven handgevormd aardewerk. De overige vondsten blijven beperkt tot een stukje pijpaarde en een fragmentje bouwceramiek. Tijdens het onderzoek werden verschillende stalen ingezameld voor natuurwetenschappelijk onderzoek.
De opgraving leverde tien funeraire sporen op. Het gaat zowel om crematiegraven als om urnengraven, die in verschillende mate bewaard zijn gebleven. De graven komen op drie locaties op het terrein voor, al wordt dit beeld natuurlijk beïnvloed door de grote mate van verstoring van het terrein. Het onderzoek leverde vier urnengraven op. Twee ervan bevatten een volledig intacte urne. Alle urnen werden voorzichtig leeggehaald, maar in geen enkel recipiënt werden bijgiften ontdekt.
3 van deze graven waren brandafvalgraven waarbij de brandstapelresten mede vermengd in de urne bijgezet werden en in de kuil rond de urne gedeponeerd werden. 1 van de urnes was zo goed als volledig bewaard. Het gaat om een tweeledige tonvormige pot met een afgerond profiel en zonder rand(lip). De urnen werden gedateerd in Ha A2 en B (1100 – 800 v.C.), mede bevestigd door 14C-dateringen. Deze urne werd gedateerd in de late bronstijd. Vermits de urne compleet was, kan ervan worden uitgegaan dat de inhoud compleet is. De crematieresten hadden een totaalgewicht van 930 g. De verbrandingsgraad werd op fase 5 vastgesteld. Dit zijn zeer goed verbrande resten, wat wijst op een verbrandingstemperatuur van meer dan 800 °C. Het gaat mogelijk om de overblijfselen van een vrouw tussen 16 en 20 jaar.
De tweede urne was iets minder bewaard, toch zijn er behoorlijk wat crematieresten ingezameld. Een houtskoolstaal uit de inhoud van de urne leverde een 14C-datering op in de late bronstijd, in 2776 ± 27 BP. De fragmentatiegraad bedroeg 5 en de verbrandingsgraad was fase 4. Dit betekent dat de crematies iets minder goed verbrand zijn dan de vorige, maar dat de temperatuur alsnog 650 tot 800 °C bedroeg. Het graf bevatte de resten van een kind van 2 jaar +/- 8 maanden. Het totaalgewicht lag op 236 g gram, wat deels te verklaren is door de minder goede bewaring, maar ook door het feit dat het om een jong kind gaat.
Het derde urnegraf bleek erg sterk verstoord te zijn. In het vlak waren verschillende crematieresten en scherven zichtbaar. Er bleek wel een concentratie van scherven rond een crematiepakket te zitten. Een 14C-datering op houtskool uit de vulling van de urne leverde een datering op rond 2715 ± 27 BP. Er werd 41 g botmateriaal gerecupereerd, met fragmentatiegraad 3. De verbrandingsgraad lag op 4, wat een temperatuur van 650 tot 800 °C impliceert. Ook hier zou het gaan om een kind van een jaar of 2. Dit omdat de schedelfragmenten dun zijn en er al suturen zijn gevormd.
De laatste urne was volledig intact. Het betreft een biconische pot. Er werd een 14C-datering uitgevoerd, die uitkwam op 2819 ± 27 BP. Aangezien het spoor erg goed bewaard was, werd maar liefst 990 g aan crematieresten ingezameld. De maximale fragmentatiegrootte bedroeg 7 en het bot was zeer goed verbrand. Wederom wijst dit op een temperatuur van meer dan 800°C. Op basis van de robuustheid van de beenderresten
en de vorm van de tuber ischiadium kan worden afgeleid dat het om een man gaat. . Er wordt geschat dat de man bij zijn overlijden tussen de 20 en 30 jaar oud was. Een aantal zeer sterk verweerde scherven, niet afkomstig van de urne, zijn waarschijnlijk afkomstig van een bijpotje. Naast de urne was heel opvallend een losse scherf geplaatst. Het verschijnsel van een losse scherf als bijgift werd ook tijdens de noodopgravingen op het terrein vastgesteld.
Auteurs: Lommelen, Lies
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Beschrijving:
Tijdens de late middeleeuwen lag deze site in een dorpsgebied. Een 19de-eeuwse kelder van een 16de-eeuwse brouwerij wijst op menselijke activiteit.
Beschrijving:
Tijdens deze opgraving werden er tien nieuwe graven vastgesteld uit de late bronstijd/vroege ijzertijd. Deze datering aan de hand van radiokoolstofdateringen vervangt een eerdere datering van de site. Deze eerdere datering situeerde het grafveld pas in de vroege ijzertijd.
Ondanks de fragmentarische bewaring van de site passen deze recente gegevens binnen het beeld dat gekend is over grafvelden van de laatste bronstijd tot de vroege ijzertijd uit deze regio. kenmerkend zijn de variatie in verhoudingen tussen urnen- en crematiegraven en de aanwezigheid van aardewerk en vuurstenen bijgaven. De graven uit Wilrijk worden aan relatief jonge overledenen, waaronder vijf kinderen, toeschreven aan de hand van fysisch antropologisch onderzoek. De combinatie van deze jonge leeftijd van de overledenen en de slechte bewaringstoestand zorgt er echter voor dat er maar voor twee resten een geslachtsbepaling voorhanden is. Op één van de urnengraven werd er geselecteerd op macroresten en houtskool. In deze stalen werden de resten van granen en eetbare vruchten gevonden. Deze kunnen mogelijks gelinkt worden aan een grafritueel.