In elk van de drie werkputten binnen het kerkgebouw werden archeologisch relevante sporen aangetroffen. De aangetroffen sporen betreffen inhumaties (buiten de kerk), muurwerk (incl. sporen van insteek en sloop), nivellerings- of ophogingspakketten, eventuele afvalkuilen, en een potentieel steigergat. De sporen binnen de kerk behoren tot verschillende bouw- en gebruiksfasen van de kerk. De sporen buiten de kerk hebben tot dusver louter betrekking op begraving. Grotere zones met sterk omgewerkte bodem en fragmentarisch menselijk botmateriaal in de kerk suggereren wel extensieve grafruimingen, mogelijk in het kader van de neogotische bouwcampagnes van de late 19de en vroege 20ste eeuw.
Tijdens het veldwerk werden 36 vondstnummers geregistreerd. We hebben te maken met: metaal, waaronder ijzeren spijkers, lithurgisch beslag, munten,... en met aardewerk, waaronder bouwmaterialen, lijkkistornamenten,...
Alvast de fundamenten van de volmiddeleeuwse fase werden in meerdere werkputten aangesneden en bieden voor het eerst een blik op de omvang van het gebouw in de 13de eeuw of vroeger. Zo tonen de muurresten in Doornikse kalksteen toont duidelijk aan dat het huidige koor – dat waarschijnlijk teruggaat tot de late 15de eeuw – groter is dan dit van de romaanse voorloper. Hoewel de begraafplaats in gebruik is gebleven tot de vroege 20ste eeuw, kon duidelijk vastgesteld worden dat nog steeds belangrijke resten van de voorgaande fasen terug te vinden zijn. Reeds bij het proefputtenonderzoek werden resten uit de late 13de eeuw vastgesteld. Een verder onderzoek kan mogelijk nog oudere resten opleveren.
de stalen die geanalyseerd werden van het menselijk botmateriaal geven een datering in de 13de eeuw.
Auteurs: Lommelen, Lies
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)