Tijdens de opgraving kwamen 112 antropogene bodemsporen aan het licht. De recente sporen/verstoringen zijn ingemeten maar hebben geen spoornummer gekregen. Er werden zes duidelijke gebouwplattegronden aangetroffen: vier hutkommen en twee spiekers. De gebouwen worden gedateerd in de (laat-) Romeinse periode of de vroege middeleeuwen.
In werkput 4 werd een geïsoleerde kuil met een 8-vormige aflijning in het grondvlak aangesneden. Het spoor bevatte 23 fragmenten van handgevormd aardewerk. Van de houtskoolrijke vulling werd een bulkstaal genomen, een 14C-datering plaatst de kuil met een zekerheid van 95,4% in de periode tussen 790 v.C. en 540 v.C. (= vroege ijzertijd).
Romeinse periode
Grote gebouwplattegronden - die als woon(stal)huizen of hoofdgebouwen van een erf kunnen worden geïnterpreteerd - zijn niet aangetroffen.
Tijdens de opgraving zijn er vier hutkommen aangetroffen. Verder zijn tijdens de opgraving nog twee sporen aangetroffen die als (resten van) hutkommen kunnen worden geïnterpreteerd. Los van de hutkommen werden nog enkele sporen van artisanale activiteiten aangetroffen. Verspreid over werkputten 7 en 9 werden immers vijf haardkuilen aangetroffen en onderzocht. In het aanlegvlak waren ze niet altijd duidelijk te onderscheiden van de andere kuiltypes, maar in profiel vertoonden ze wel een karakteristieke stratigrafie, o.a. met de aanwezigheid van laagjes verbrand sediment en/of sporen van een in situ verbranding.
Twee rechthoekige sporenconfiguraties van telkens vier paalkuilen kunnen als spiekers worden geïnterpreteerd. Het betreffen kleine constructies die waarschijnlijk als opslagplaatsen binnen een agrarische context dienden. Ze kunnen algemeen gedateerd worden van de ijzertijd tot de vroege middeleeuwen. Gelet op de datering van overige bodemsporen in de Romeinse periode kan worden aangenomen dat ook de spiekers uit deze periode dateren.
Er werd ook een waterput aangetroffen. De bekisting bestond uit een combinatie van verticaal en horizontaal aangebrachte planken en hoekpalen. In elk van de hoeken van was een paal aanwezig. Het hout was in vrij slechte staat, hoewel nog sporen van houtbewerking konden worden waargenomen, nl. aanpuntingen (onderaan) en doorboringen (bovenaan) van de hoekpalen en zaagsporen bij sommige planken. Waarschijnlijk werd de volledige constructie door middel van pen-en-gat-verbindingen samengesteld. In laag 6 van de waterput (= trage, deels natuurlijke opvulling tijdens of na de gebruiksfase) werd een wandfragment van reducerend gebakken, gladwandig Merovingisch aardewerk aangetroffen. Het hout van de beschoeiing werd onderworpen aan een dendrochronologisch onderzoek, waaraan de dateringen van het vondstmateriaal kon worden getoetst. Alle planken bleken afkomstig te zijn van een eik. Bij één van de stalen kon een kapdatum rond 386 n.C. worden bepaald. Alle andere stalen leverden gelijkaardige dateringen, nl. steevast na het laatste kwart van de 4de eeuw. Behalve de houten bekisting is ook de vulling van de waterput bemonsterd voor pollen- en macrorestenanalyse.
In werkput 7 werd een rechthoekige greppelstructuur of enclosure van 8 x 9 m blootgelegd. Er is sprake van een open zijde langs de noordkant, met een cluster van enkele paalkuilen. Het is onduidelijk of deze sporen tot de enclosure behoren. Hoewel de greppelstructuur zelf geen vondsten bevatte, werd er wel een kleine hoeveelheid ingezameld uit de paalkuilen. Het gaat om stukken Romeinse bouwceramiek (tegulae en imbrices) en (handgevormd) aardewerk.
Op de site waren ook twee palenrijen aanwezig. De eerste palenrij beschikte over een NO-ZW oriëntatie en de tweede over een ONO-WZW oriëntatie.
Aan de rand van het projectgebied werd een opvallende, cirkelvormige kuil opgemerkt. Het spoor vertoonde een bijna zwarte kleur ten gevolge van een houtskoolrijke vulling. De contour van de kuil bestond uit verbrand zand met een oranjerode kleur. Deze kenmerken van een stookplaats - in combinatie met de nabijheid van enkele haardkuilen - tonen ontegensprekelijk aan dat zich hier vuur gerelateerde artisanale activiteiten hebben afgespeeld. Wat hier specifiek werd geproduceerd is vooralsnog onduidelijk.
Kuil S146 tekende zich in het grondvlak af als een sterk gevlekte, quasi rechthoekige, donkere bruingrijze verkleuring met een omvang van 285 cm bij 110 cm. Reeds bij het opschaven van het spoor kwamen er enkele botresten aan het licht, uiteindelijk werd een fragmentarisch bewaarde runderschedel ingezameld. De aanwezigheid van een lijkschaduw toont aan dat het hier wel degelijk om een doelbewuste depositie van een volledig dierenlichaam gaat of een krenggraf.
Auteurs: Cornelissen, Yasmine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)