De landschappelijke boringen vertoonden een A-C sequentie die wijst op een diepe herwerking van de teelaarde of een aftopping van de moederbodem t.g.v. een ophoging.
Er werden 53 antropogene sporen geregistreerd. Deze bestonden voornamelijk uit gracht- en greppelsegmenten (24), kuilen (26), paalsporen (2) en een depressie.
Eén greppelsegment kon op basis van de aanwezigheid van handgevormd aardewerk ruim worden gedateerd tussen de metaaltijden en de vroege middeleeuwen.
Uit de vol- tot laatmiddeleeuwse periode komen sporenconcentratie van 11 gracht- of greppelsegmenten, 12 kuilen en een paalkuil in het zuiden van het onderzoeksgebied. Enkele van de greppels in het zuiden van het onderzoeksgebied kunnen op basis van het vondstmateriaal duidelijk in de volle tot late middeleeuwen gedateerd worden. Drie kuilen uit de zuidelijke zone leverden enkele scherven op die een volmiddeleeuwse tot laatmiddeleeuwse oorsprong impliceren. Ondanks de relatief hoge sporendichtheid in het zuidelijk deel van het onderzoeksgebied werden geen sporen van bewoning aangetroffen. Desondanks wijst de grote densiteit aan sporen en de relatief grote hoeveelheid aardewerk en enkele metaalslakken op intensieve menselijke activiteiten op deze zuidelijke zone.
Het centrale en het noordelijke deel van het onderzoeksgebied kent een veel lagere sporendensiteit. Hier werden één noordoost-zuidwest georiënteerde greppel en drie noordwest-zuidoost georiënteerde greppels aangetroffen samen met twee kuilenconcentraties bestaande uit negen kuilen in de centrale zone en vier kuilen in de noordelijke zone. Dankzij het materiaal konden deze kuilen gedateerd worden in de nieuwe tot nieuwste tijd.
Auteurs: Defrancq, Jelle; Zeebroek, Inge; Leemans, Siel
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)