Er werden in totaal 122 archeologische sporen aangeduid en beschreven. 20 sporen bleken na het couperen ervan van natuurlijke oorsprong. De archeologische sporen kunnen globaal in volgende categorieën opgedeeld worden: paalkuilen, greppels, waterput en kuilen. De sporen zijn te interpreteren als bewonings- of nederzettingssporen.
Eén spoor is mogelijk in de ijzertijd/Romeinse periode te dateren. Het betreft daarbij kuil SP1 waarin naast een randscherf dat mogelijk ook in de ijzertijd geplaatst kan worden ook Romeinse dakpannen werden aangetroffen. In andere sporen verspreid over het terrein werden eveneens Romeinse dakpannen (tegulae en imbreces) aan het licht gebracht. Hier betreft het wellicht recuperatiemateriaal dat is hergebruikt tijdens de Vroege middeleeuwen.
De meeste sporen en kunnen in de Vroege middeleeuwen gedateerd worden, dit zowel op basis van het vondstmateriaal, de 14C-datering als de typologie van de gebouwen. Vermoedelijk behoren al de aangetroffen structuren tot eenzelfde vroegmiddeleeuws erf, bestaande uit minstens een hoofdgebouw, een groter bijgebouw, een spieker, twee 2-palige structuurtjes(?) én een waterput.
Van het hoofdgebouw kon geen houtskool geanalyseerd worden, van het bijgebouw en de spieker wel. Het staal uit de spieker leverde een datering op van 1260 BP (±28), wat overeenkomt met een gekalibreerde datering tussen 670 en 775 n. Chr. Het staal van bijgebouw H2, leverde een datering op van 1433 BP (±28). Dit komt overeen met een gekalibreerde datering tussen 587 en 655 n. Chr.
Ten westen van het hoofdgebouw werd een waterput aangesneden (SP122). Deze waterput vertoont een houten beschoeiing of bekisting in de vorm van een uitgeholde boomstam. In de vulling van de waterput werd een randfragment in een grijs reducerend gebakken aardewerk teruggevonden. Op basis van deze typologie kan het aardewerk in de Karolingische periode (8ste-10de eeuw) gedateerd worden.
De kuilen ten westen van het bijgebouw bevatten relatief veel verbrande leem en/of houtskool. Ze wijzen mogelijk op enige vorm van artisanale of ambachtelijke activiteiten gedurende de gebruiksfase van het vroegmiddeleeuws erf. Kuil SP50 is daarbij mogelijk te interpreteren als houtskoolmeiler(?).
Na het verdwijnen van de vroegmiddeleeuwse bewoning wordt het terrein wellicht (geleidelijk) ingenomen voor landbouwdoeleinden, getuige twee greppels die vermoedelijk als afwateringkanalen van het terrein gediend hebben.
Auteurs: Bouckaert, Kevin
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)