In het westen van het onderzoeksgebied werden tijdens het proefsleuvenonderzoek zeven sporen aangesneden. Drie sporen bleken om één ophogingslaag te gaan. In drie werkputten werd een vlak aangelegd op deze ophogingslaag, maar er werden nergens op dit vlak archeologisch relevante sporen aangetroffen. Op het moederbodemniveau werden nog twee greppelfragmenten en twee mogelijke kuilen ontdekt. Door het aangetroffen aardewerk in de greppelvulling wordt een laat- tot postmiddeleeuwse datering vermoed. In de twee mogelijke kuilen waren geen dateerbaar materiaal in de vullingen aanwezig, waardoor geen datering voorhanden is. Er waren geen duidelijke sporen van de stadsversterkingen aanwezig op het terrein.
Het oosten van het onderzoeksgebied bleek zwaar verstoord te zijn. Vermoedelijk hangen deze verstoringen samen met de bouwwerken die in de tweede helft van de 20ste eeuw aanwezig waren.
Auteurs: Depaepe, Ine; Van Belle, Arnout; Janssens, Niels
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Beschrijving:
Op het moederbodemniveau werden nog twee greppelfragmenten kuilen ontdekt. Het waren beide eerder smalle greppels (maximaal 2,5 m breed) die mogelijk dienden voor waterafvoer of als perceelsgrenzen. Beide hadden een bruingrijze vulling waarin vooral baksteen en houtskool te vinden was. In één van de sporen werd een wandscherf rood geglazuurd aardewerk aangetroffen die een laat- tot postmiddeleeuwse datering doet vermoeden.
De ophogingslaag was 70-80 cm dik en bestond uit een bruin tot bruingrijs kleiig zand waarin weinig inclusies te zien waren. Deze inclusies omvatten hout, baksteenstukjes en stukjes houtskool. Op de grens tussen de recente lagen en het ophogingspakket werden enkele wandscherven industrieel wit aardewerk aangetroffen, dat in de 19de-20ste eeuw te dateren is. In de ophogingslaag zelf werden één scherf grijs gedraaid aardewerk en een scherf rood geglazuurd aardewerk aangetroffen. Deze konden de ophoging niet nauwer dateren dan ergens in de late middeleeuwen.
Beschrijving:
Centraal in het onderzoeksgebied werden op het moederbodemniveau twee mogelijke kuilen blootgelegd, maar het kan ook gaan om de opvulling van natuurlijke depressies. De vulling van de kuilen leek immers sterk op deze van het bovenliggende ophogingspakket. Eén van de sporen werd gecoupeerd en bleek nog zo'n 40-50 cm diep bewaard. Er was geen dateerbaar materiaal in de vullingen van deze sporen aanwezig.