Tijdens het proefsleuvenonderzoek werden op het terrein slechts enkele relevante contexten aangetroffen. Bij gebrek aan vondstmateriaal konden deze sporen niet gedateerd worden. Het gaat onder meer om een houtskoolrijke kuil met afgerond rechthoekige vorm, aangetroffen in het noordelijke deel van het onderzoeksgebied. Er werden geen vondsten aangetroffen. Het spoor werd integraal bemonsterd en uitgezeefd. Zo werd onder meer uit het residu enkele fragmenten verbrand bot (<1g) verzameld.
Anthracologisch onderzoek van de houtskoolresten toonde de aanwezigheid aan van tenminste drie verschillende houtsoorten: eik (Quercus sp.; 374 stuks), beuk (Fagus sylvatica; 18 stuks) en berk (Betula sp.; 1 stuk). Eén representatief stuk houtskool (onduidelijk welke houtsoort) uit het residu valt op basis van een radiokoolstofdatering te situeren in de Romeinse periode (RICH-34279 (INV 2 PIRE23) : 1968±25BP). Gezien deze datering in de 1ste eeuw v. Chr. – 1ste helft 2de eeuw n. Chr., de vorm van de kuil en het de aanwezigheid van een kleine hoeveelheid verbrand bot kan dit spoor geïnterpreteerd worden als een een Romeins brandrestengraf. Door het aantreffen van slechts één structuur is het onduidelijk of dit brandrestengraf deel uitmaakt van een groter grafveld of een individuele context betreft.
Auteurs: Haneca, Kristof
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)