Het aangetroffen archeologisch ensemble bestaat uit 9 relevante archeologische sporen. Het betreft een vloer, een uitbraakspoor, 3 kuilen en 4 grachten. De grachten buiten beschouwing gelaten zijn alle sporen geconcentreerd in 2 sleuven. Deze concentratie kan op basis van aardewerk en vergelijking met eerdere opgravingen gedateerd worden in de late middeleeuwen. Daarnaast konden enkele grachten via projectie op historisch kaartmateriaal vermoedelijk geïdentificeerd worden als 18e- 19e eeuwse perceelsgrachten.
Tijdens het proefsleuvenonderzoek werden 13 vondstnummers uitgeschreven. 4 van deze vondstennummers betreffen stalen voor natuurwetenschappelijk onderzoek, de overige waren metalen en aardenwerken vondsten.
Ter hoogte van sleuf 8 werd een rechthoekig bakstenen vloertje aangetroffen met afmetingen van ca. 150cm x 230cm. De typische lokale gele baksteen kwam in de late middeleeuwen regelmatig voor. Vondsten werden er niet aangetroffen.
In het noordoostelijk deel van sleuf 7 werd een lineair uitbraakspoor herkend met een NO-ZW oriëntatie. Dit was moeilijk herkenbaar en slecht bewaard. Uit het uitbraakspoor konden tot slot 2 randen van een pan worden gerecupereerd te dateren tussen 1300 en 1550.
In het noordoosten van sleuf 7 werd er een kuil aangetroffen. In de vulling zijn baksteenfragmenten zichtbaar. Verder werden 18 fragmenten aardewerk gerecupereerd, waaronder een grijze wand met aanzet van een standvin en een rand van een pan te dateren tussen 1400 en 1550.
In noordwesten van sleuf 8 werd er opnieuw een kuil aangetroffen met 3 wandfragmenten van aardewerk.
3 grachten kunnen geïnterpreteerd worden als post-middeleeuwse grachten. Bij projectie op de Ferrariskaart (ca. 1777) en de Atlas der buurtwegen (ca. 1840) zijn deze te herkennen als perceelsgrachten. De vulling en weinige vondsten sluiten hier bij aan.
Auteurs: Lommelen, Lies
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)