waarneming

Antwerpen Oever 16

archeologisch element
ID
991594
URI
https://id.erfgoed.net/waarnemingen/991594

Beschrijving

Algemeen

Tijdens de opgraving werden een drietal bebouwingsfasen vastgesteld, gaande van de late middeleeuwen (13 – 14de eeuw), over de 16de eeuw tot de 19de – 20ste eeuw. De sporen zijn te linken aan de muurresten en bewoningssporen. Er werden 46 botfragmenten aangetroffen. Gezien het bot eerder fragmentair is, beperkt in aantal en niet samen in één context werd aangetroffen vallen er verder weinig steekhoudende conclusies aan het botensemble te koppelen. Wel kan besloten worden dat het consumptiepatroon wijst op een doorsnee middeleeuws eetpatroon van gezinnen met een gemiddelde status en bijhorend inkomen. Er werd hiernaast een groot aantal vondsten aardewerk en leer aangetroffen. Deze bevonden zich vooral in een 13de-14de-eeuwse kuil, oeverlagen en ophogingslagen. Het ensemble wordt in de late middeleeuwen gedateerd.

Late middeleeuwen (13de-14de eeuw)

Een eerste mogelijke bouwperiode wordt slechts door twee sporen vertegenwoordigd in het oosten van werkput 1. De sporen zijn slechts gedeeltelijk bewaard. Het eerste spoor is een muur met baksteenformaat 24.5 x 12 x 4.5 cm, opgebouwd met beige zandige kalkmortel. Deze muur liep verder in de wand van de werkput, waar deze omwille van de bufferzone niet verder onderzocht kon worden. Het tweede spoor is een onduidelijke restant van ofwel een muur of een vloer (slechts 1 baksteenlaag) met baksteenformaat 26 x 12 x ? cm. Bakstenen met zulke grote formaten worden meestal in de (late) middeleeuwen gedateerd. Een muur aangetroffen direct te noorden van het projectgebied (ter hoogte van Oever 10-14) met baksteenformaat 26 x 11 x 5.5 cm werd voorzichtig gedateerd in de 13de eeuw. In het geval dat de muurresten aangetroffen te Oever 16 inderdaad 13de of 14de-eeuws zijn, zouden ze kunnen horen tot de eerste gebouwen die in deze wijk werden gebouwd.

Er werden 3 kuilen aangetroffen. 2 van deze kuilen waren eerder klein en bevatte weinig houtskool- en baksteenresten. De derde kuil, die veel groter was, bestond uit zeer donkergrijs zand met vrij veel houtskoolbrokjes, weinig baksteenbrokjes en schelpfragmenten. In de kuil bevonden zich veel aardewerkfragmenten, enkele botfragmenten, maar ook een vijftal leerresten afkomstig van schoenen. In totaal werden er 128 scherven ingezameld, waarvan meer dan de helft (59%) uit grijs aardewerk, iets meer dan een kwart (30%) uit rood aardewerk. Het ensemble kon gedateerd worden in de late middeleeuwen, meer specifiek de 13de à 14de eeuw. De leerresten kennen eenzelfde datering. Naast deze kuilen werden 4 oudere loopniveaus afkomstig tussen de Schelde en Sint-Jansvliet aangetroffen. De lagen bestonden uit groenig bruin en grijs tertiair gevlekt zand, met veel houtskoolspikkels- en brokjes, lokaal vrij veel baksteenbrokjes, aardewerk en schelpen. Nog in deze zone werden drie houten in de grond geheide palen waargenomen. Mogelijk kunnen deze ook in verband gebracht worden met activiteiten langs de vroegere oever van de Sint-Jansvliet.

Uit de vulling werden er monsters genomen. Het palynologisch onderzoek wijst uit dat het staal soortenrijk en het pollenspectrum gevarieerd is met allerlei soorten uit verschillende ecologische groepen. Er zijn opvallend veel soorten cultuur- en gebruiksplanten aangetroffen. Dit in combinatie met de gevonden eitjes van darmparasieten wijst op (bijmenging) met beer. Het macrorestenonderzoek wees uit dat er veel onverkoolde macroresten aanwezig waren. De soortenrijkdom in het staal is groot. Qua cultuurplanten zijn pruim, braam, vlas, rogge, broodtarwe, hazelnoot en vijg aangetroffen. De aanwezige wilde planten komen veel voor in water- en oevers. Ook zijn enkele typische akkeronkruiden in het staal herkend. In de matrix van het staal zijn houtfragmenten, houtskool, aardewerk, bot, schelpen en leer aangetroffen.

Late middeleeuwen (14de eeuw)

Een tweede, vermoedelijk ook middeleeuwse, bouwfase wordt in Fase 1 vertegenwoordigd door 5 sporen. 4 van de sporen, muren, behoren tot 1 kelder. De muurresten uit deze bouwfase hebben ongeveer het baksteenformaat 20 x 9-10 x 4-5. De aangetroffen kelderstructuur meet ongeveer 6 x 2.5 m. Een latere kelder werd gefundeerd op de reeds aanwezige muren. De aangetroffen kelder is dus hoogstwaarschijnlijk te linken aan een voorloper van het pand Oever 16. In de kelder werd geen vloerniveau aangetroffen. De onderliggende sporen waren de insteken en ophogingspakketten uit de middeleeuwen. In 1 van de insteken werd er aardewerk gevonden dat gedateerd kan worden tussen de 12de en 14de eeuw. Enkele fragmenten Langerwehe steengoed die werden aangetroffen zijn 14de-eeuws. De kelder kan zo voorzichtig gedateerd worden in de 14de eeuw. Op basis van het gelijke baksteenformaat zou deze datering ook kunnen doorgetrokken worden voor 4 andere muurfragmenten. Samen vormden deze muren waarschijnlijk een kleine structuur, zoals een kelder of beerput. Er is geen duidelijke relatie tussen deze structuur en de eerder beschreven kelder uit deze periode. Tijdens Fase 2B van de opgravingen werd er een vloerfragment aangetroffen met gelijkaardige afmetingen. Het is echter een zeer klein spoor waardoor interpretatie moeilijk is.

Late middeleeuwen (14de-16de eeuw)

Tussen 2 aangetroffen muren was er een spie ontstaan waarin aardewerk, dierlijk bot, metaal en baksteenpuin werd aangetroffen. Er werd natuurwetenschappelijk onderzoek uitgevoerd op deze gleuf. Pollen van diverse boomsoorten en struikhei en de sporen van veenmos zijn het meest talrijk aanwezig. Dit pollenbeeld is kenmerkend voor (heide-)plaggen en/of turf. De aanwezige verkoolde veenmos blaadjes wijzen dan misschien op gebruik voor brandstof. Daarnaast zijn ook antropogene indicatoren aangetroffen waaronder graanpollen, stuifmeel van akkeronkruiden en eitjes van darmparasieten. In dit spoor zijn alleen redelijk geconserveerde verkoolde macroresten aangetroffen. De matrix van het staal bestaat vrijwel volledig uit puin. Daarnaast is aardewerk, bot, schelp en steenkool aangetroffen. Veel informatie over de voedeseleconomie kon niet aangetroffen worden. Zo blijkt dat het niet om een beerputvulling gaat, maar eerder om een gesloopte kelderruimte die later opgevuld werd en vervolgens werd overbouwd door een nieuwe kelder.

De ophogingslaag van een van de muren werd ook bemonsterd. Op basis van het gebruikte baksteenformaat (22 x 10 x 5 cm), de beige kalkmortel en de afwijkende oriëntatie lijkt het om een restant van een oudere fundering of keldermuur te gaan, die als losstaand muurdeel bewaard gebleven is. De datering wordt tussen het einde van de 14de en begin van de 16de eeuw geplaatst. Het palynologisch onderzoek wijst erop dat er diverse soorten uit verschillende ecologische groepen goed vertegenwoordigd voorkomen. Ook zijn diverse antropogene indicatoren gezien waaronder pollen van granen en akkeronkruiden, graanzemelen en verschillende soorten darmparasieten. Tenslotte zijn indicatoren voor zoetwater en voor brak-/zoutwater aangetroffen. Uit een hogere laag zien we echter dat pollen van graslandplanten, granen en bomen het meest talrijk aanwezig zijn. Daarnaast is voornamelijk stuifmeel van struikhei en van algemene kruiden aangetroffen. Antropogene indicatoren zijn slechts sporadisch gezien. Het macrobotanisch onderzoek op de onderste laag van dit profiel toont aan dat als cultuurplant alleen vlas aanwezig is. Het merendeel van de aanwezige soorten wilde planten komen voor in- en langs water. De matrix van dit staal bestaat uit vele schelpfragmenten, puin en cocons van bloedzuiger. Een hogere laag toont dan weer meer cultuurplanten. Enkele van de soorten komen voor langs oevers of in nat grasland. De matrix van dit staal bestaat uit puin, bot, wormeieren, mossel, eierschaal en een fragment leer.

Nieuwe tijd (16de eeuw)

Een derde bouwperiode is ook hoofdzakelijk te vinden in het oosten van de opgravingszone. Er zijn meerdere muren die hetzelfde formaat hebben en vermoedelijk in dezelfde bouwfase te plaatsen zijn. Deze muren hebben allen een baksteenformaat van 18 x 8-8.5 x 4 – 4.5 cm, een formaat dat in de buurt al meermaals bij opgravingen is aangetroffen en steevast in de 16de eeuw wordt gedateerd. Ter hoogte van het voormalige gebouw Oever 16 werden sporen teruggevonden die allicht te linken zijn aan de uitgebroken kelders van dit pand. Deze werden reeds onderzocht in de kelderregistratie. De eerder besproken funderingsmuren funderen de bovenstaande kelder die uitgebroken werd. Dit geeft aan de verdwenen kelders van Oever 16 ook een datering in de 16de eeuw, en dus niet de 15de eeuw zoals eerder gedacht. Binnen de contouren van de uitgebroken kelder is ook nog een waterput en rioolcomplex met dezelfde baksteenformaat te vinden. Hoewel de exacte diepte van de met water gevulde put niet kon gemeten worden, kon wel vastgesteld worden dat het om een vrij diepe put ging. Binnen was een metalen buis bevestigd, wat doet vermoeden dat de put in recentere tijden gebouwd en/of gebruikt werd. Het riool was afgewerkt met natuursteen. Binnen deze kelder bevonden zich ook 2 sporen die vermoedelijk de overgangslaag tussen de vroeg 14de-eeuwse ophogingslagen en de onderliggende oeverlaag vormden.

Nieuwste tijd

De meest recente fase die aanwezig is, is te plaatsen in de 19de en/of 20ste eeuw. Deze wordt vertegenwoordigd door muren met een baksteenformaat van 18 x 8-8,5 x 4-4,5 cm. Dit is hetzelfde formaat als de bouwsporen die eerder in de 16de eeuw geplaatst werden, het belangrijke verschil is echter dat deze muren, die in de 19de/20ste eeuw geplaatst worden, steeds gebruik maken van een cement- of andere duidelijk moderne mortel. Ook hier zijn er weer sporen die rechtstreeks aan de uitgebroken kelder van Oever 16 te linken zijn. Zo is er een laag bewaard muurtje van één baksteen dik dat aan de binnenzijde van de kelder aan is gemetst. Een ander spoor is een bewaard deel van een bakstenen trap, die is voorzien van een afwerkingslaag in grijze cement/plaaster. Als de afgebroken kelder van Oever 16 wordt geprojecteerd is goed te zien dat het hier gaat om de trap met dichtgemaakte trapopening die te zien was tijdens de kelderinspectie. Het keldergat was dichtgemaakt met een betonvloer. De opbouw van de trap doet vermoeden dat ze in de (late) 19de eeuw werd toegevoegd aan de 16de-eeuwse kelder.


Auteurs: Lommelen, Lies
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Gleuf & muren 14de-16de eeuw

Datering: 14de eeuw
Typologie: kelders
Materiaal: aardewerk, bot (dierlijk), keramisch bouwmateriaal, metaal
Gebeurtenis:

Kuilen en lagen 13de-14de eeuw

Datering: 13de eeuw, 14de eeuw
Typologie: kleding en -accessoires, kuilen, ophogingslagen, paalsporen, palen
Materiaal: aardewerk, grijs aardewerk, hout, keramisch bouwmateriaal, leer, protosteengoed, rood aardewerk, schelp
Gebeurtenis:

Sporen en muurresten 13de-14de eeuw

Datering: 13de eeuw, 14de eeuw
Typologie: muurresten, vloeren
Materiaal: keramisch bouwmateriaal, mortel
Gebeurtenis:

Sporen en muurresten 14de eeuw

Datering: 14de eeuw
Typologie: fundering, kelders, muurresten, ophogingslagen, vloeren
Materiaal: aardewerk, bot (dierlijk), keramisch bouwmateriaal, metaal, mortel, steengoed
Gebeurtenis:

Sporen en muurresten 16de eeuw

Datering: 16de eeuw
Typologie: kelders, muurresten, ophogingslagen, riolen, waterputten
Materiaal: houtskool, keramisch bouwmateriaal, leem, metaal, mortel, mosselschelp, natuursteen
Gebeurtenis:

Sporen en muurresten 19de-20ste eeuw

Datering: 19de eeuw, 20ste eeuw
Typologie: kelders, muurresten
Materiaal: beton, cement, houtskool, keramisch bouwmateriaal
Gebeurtenis:

Relaties

  • Is deel van
    Historische stadskern van Antwerpen

  • Heeft als voorganger
    Oever 16

  • Is gerelateerd aan
    Oever 14


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Antwerpen Oever 16 [online], https://id.erfgoed.net/waarnemingen/991594 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.