Tijdens de eerste onderzoeksfase werden 467 antropogene sporen geregistreerd. Ze zijn verder onder te verdelen in 11 recente verstoringen (post-WO1), 18 sporen die de mogelijke locatie van een barak aanduiden, 159 paalsporen, 25 greppelsegmenten, 109 kuilen, 29 ploegsporen, 3 krengbegravingen, 18 granaattrechters waarvan in 6 een afvalkuil werd uitgegraven of die als afvalkuil werden gebruikt en 86 ‘gewone’ afvalkuilen. Tijdens de tweede onderzoeksfase werden 52 antropogene sporen geregistreerd. Deze bestonden uit 19 recente verstoringen (post-WO1), 5 sporen die vermoedelijk de locatie van een barak aanduiden (4 paalkuilen en 1 greppel), 6 greppels, 16 kuilen, 4 granaattrechters waarvan in 3 een afvalkuil werd uitgegraven, en 2 ‘gewone’ afvalkuilen.
Binnen het onderzoeksgebied zijn in totaal 14 sporen aanwezig die (vermoedelijk) tot de metaaltijden of Romeinse toegeschreven worden. Het gaat meer specifiek om zes brandrestengraven, vijf kuilen en drie greppels.
Verspreid over het onderzoeksgebied zijn 28 (perceels)grachten en afwateringsgreppels, 29 ploegsporen en 120 paalsporen en kuilen herkend die mogelijk aan ontbossing of andere agrarische activiteit uit de nieuwste tijd kunnen gelinkt worden. Voor de 20ste eeuw zijn er ook sporen van recentere drainagesystemen.
In totaal bevinden zich verspreid over het onderzoeksgebied zes locaties van barakken, 159 paalspoortjes, twee krengbegravingen, 87 afvalkuilen en 9 granaattrechters die achteraf als afvalkuil zijn gebruikt.
Auteurs: De Brant, Raphaël; Debouck, Yelmer; Depaepe, Ine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Beschrijving:
In de oostelijke helft van het onderzoeksgebied zijn zes brandrestengraven met een verschillende bewaringsgraad aangetroffen. Op basis van de morfologie en vondsten zijn deze in de metaaltijden of Romeinse tijd gedateerd.
Daarnaast kunnen vijf kuilen op basis van hun vulling met een vrij grote waarschijnlijkheid gedateerd worden voor de nieuwste tijd. Er werden echter geen duidelijke structurele kenmerken of vondsten aangetroffen die deze sporen dateerbaar maken. In één kuil is wel aardewerk aangetroffen, die een datering in de metaaltijden/Romeinse periode doet vermoeden.
In de zuidelijke helft van het onderzoeksgebied zijn drie greppels aangesneden die een zekere ouderdom hebben. Het gaat om een NO-ZW-georiënteerde greppel met een lengte van 10,6 m en een gemiddelde breedte van ca. 0,6 m. De vulling was licht grijs met houtskoolspikkels en de grens van het spoor in het vlak was duidelijk. In coupe bleek het om een vrij uitgeloogd greppeltje te gaan met een scherp en zeer duidelijk V-vormig profiel met vrij vlakke bodem op een diepte tot 0,4 m onder het maaiveld. De tweede greppel betrof een greppel met een licht gebogen N-Z georiënteerd verloop. Deze greppel werd over een lengte van 4 m in het vlak herkend. In het noorden werd deze door een lineaire verstoring oversneden. In het zuidelijke uiteinde was de greppel door de verbruining van de bodem door een 19de-eeuwse gracht niet meer herkenbaar in het vlak. In coupe betrof het een komvormig profiel met een diepte van 0,2 m onder het archeologisch vlak. De derde greppel had een ONO-WZW oriëntatie en kon over een lengte van 7,3m in het vlak gevolgd worden. De breedte was gemiddeld 0,6 m. In coupe betrof het een komvormig profiel met een diepte van 0,32m. De vulling was heterogeen lichtgrijs-bruin van kleur. Er werden in alle sporen geen duidelijke structurele kenmerken of vondsten aangetroffen. Mogelijk dateren de sporen uit de metaaltijden/Romeinse tijd, de enige periode voor 1800 AD, waarin er binnen het projectgebied sprake is van enige archeologisch constateerbare antropogene activiteit.
Beschrijving:
Verspreid over het onderzoeksgebied zijn 28 (perceels)grachten en afwateringsgreppels, 29 ploegsporen en 120 paalsporen en kuilen herkend die mogelijk aan ontbossing of andere agrarische activiteit uit de nieuwste tijd kunnen gelinkt worden. Voor de 20ste eeuw zijn er ook sporen van recentere drainagesystemen.
Eén kuil bevatte tamelijk wat dierlijk bot, dat echter niet in anatomisch verband lag. Hierdoor kan het spoor niet met volle overtuiging als krengbegraving worden aangeduid. Het is onduidelijk of het hier effectief gaat om een (gedeeltelijke) krengbegraving of eerder een kuil waar dierlijk botmateriaal is in terecht gekomen.
Beschrijving:
Langs de westelijke grens en zowel in de noord- als zuidoostelijke hoek van het onderzoeksgebied zijn zes vermoedelijke locaties van barakken blootgelegd. Op luchtfoto's zijn structuren langs de westelijke grens te herkennen. De contexten bestaan uit (paal)kuilen of smalle greppelsegmenten in een rechthoekig of T-vormig patroon en vondsten uit verschillende materiaalcategorieën.
Centraal in het onderzoeksgebied zijn 159 kleine ronde paalsporen in vrij regelmatige patronen (meestal op ca. 2 m van elkaar) aangetroffen waarvan de interpretatie vrij problematisch is. Er werden immers geen vondsten in de kuiltjes aangetroffen. Gezien in sommige paalkuilen het hout nog bewaard bleek, is de ouderdom vermoedelijk beperkt. Rekening houdend met de schaal, over een oppervlakte van circa 1.000 m², en het zeer tijdelijke karakter (sporen met beperkte diameter) gaat het mogelijk om een structuur die te linken is aan de Eerste Wereldoorlog. Mogelijke hypothesen zijn dat het gaat om één of meerdere houten barakken met een verhoogde vloer, een soort shelter of een camouflageopstelling. Ook een structuur van na de Eerste Wereldoorlog is mogelijk. Het gaat dan mogelijk om tijdelijke constructies in verband met de nasleep van de oorlog of wederopbouw zoals bijvoorbeeld noodwoningen.
In totaal bevinden zich verspreid over het onderzoeksgebied 87 afvalkuilen en 9 granaattrechters die achteraf als afvalkuil zijn gebruikt. De afvalkuilen hadden over het algemeen een zeer gelijkaardig voorkomen. Het ging om vierkante tot rechthoekige kuilen met vrij rechte wanden en een vrij vlakke bodem. De vulling bestond meestal uit een ‘ijzer-blik’-laag gevormd door restanten van blikken conserven, waartussen ook andere afgedankte containers en afval werden aangetroffen. Het gaat hierbij onder andere over glazen flessen, SRD-kruiken, schoenen, uniformresten en dierlijk botmateriaal. De vondsten uit glas en blik waren vaak zeer slecht en/of zeer fragmentarisch bewaard. Soms vertoonde deze laag ook sporen van verbranding. De afvallaag was meestal afgedekt met een heterogene mengeling van moederbodem en ploeglaag, waarbij het vrij duidelijk was dat het om het instorten gaat van de uitgegraven grond. Dit doet vermoeden dat de afvalkuilen slechts een vrij beperkte tijd open hebben gelegen. Opvallende bedenking hierbij is wel dat er geen afvalkuilen werden aangetroffen die in het archeologisch vlak een duidelijke oversnijding vertoonden. Geen van de afvalkuilen had verder een ‘significante organische vulling’. Door de inhoud worden ze in de periode van WO I gedateerd.
Tijdens het onderzoek zijn verder twee krengbegravingen teruggevonden, die dateren uit de nieuwste tijd. Ze betreffen met zekerheid een begraving van een paard of muildier, gezien de volledigheid en het anatomisch verband van de skeletten. Gezien de ligging van de begravingen in de onmiddellijke omgeving van een zone met tientallen afvalkuilen uit de Eerste Wereldoorlog en in de buurt van een mogelijke Britse barak, betreffen het hier naar alle waarschijnlijkheid krengbegravingen uit de Eerste Wereldoorlog. Er zijn echter geen (militaire) bijvondsten aangetroffen, die deze stelling mogelijk kracht zouden kunnen bijzetten.